Ik vrees
Over
de schouder te kijken,
Het
tijdelijke in de beelden zien,
De
bloemen en het bezwijken,
Vergeten
hoe mooi, hoe erg,
Te
ver in het verleden,
Ook
het zicht moet wijken,
Het
hart zo week en moe;
De
liefde, het kind op weg,
Geen
zaad verspilt de zaaier,
De
adem hard en zwoel,
De
mond omvat de lippen
En
doorgrond en proeft,
Eet
lippen met aardbei rond.
Nader
is de grond gekomen,
Dagen,
nachten veel te kort,
Alle
wegen, velden dromen,
Overpeinzen,
mijmeren
En
dingen missen;
In
kromming en welving aanliggen,
De
kleine haartjes rond de navel
Blazen
en het pluisje binnenin
Geplant,
gepland of min of meer
En
nooit meer zo teder meegemaakt.
De
spijt om vergankelijkheid
die
’s avonds met een deken dons
Van
slaap en vergetelheid
Uit
een doosje van de apotheker op de hoek
Wordt
zachtjes toegedekt;
Zonder
woorden stil,
Enkel
maar kijken naar de ogen,
Nu
pas de kraaienpootjes zien,
een
lach sluimert nog op het gezicht,
en
slaapt zo mooi, zo vredig:
Ik
vrees voor het moment
©
Rudi J.P. Lejaeghere
24/06/2016
Reacties
Een reactie posten