Een van de Wandelende Doden
Als
ik de warmte van de zon
Op
een zonovergoten dag niet kan voelen,
Wanneer
ik zo afgestompt ben
Dat
ik mijn voeten niet voel
Zelfs
als ik ze stamp op de grond
Tot
er een gat in de aarde zit,
Wat
ben ik dan,
dan
een van de wandelende doden?
Zelf
al zie ik de kronkelende maden niet
Die
zich door mijn spieren en beenderen boren,
Zelf
al kan ik het verlies niet gewaarworden
Van
mijn gestroopte huid, mijn weggesmolten merg,
Ze
zijn toch maar een camouflerend masker,
Een
harnas van verval, een mantel waaronder ik verberg
Dat
ik een van de wandelende doden ben.
Metsel
me in de muur tot ik sterf,
Ontzeg
me de lucht waardoor ik adem,
Strompel
als een uiteenvallend lijk
Op
het ritme van mijn zielloos hart,
Dan
zal ik mijn naam in mijn eigen bloed
Op
de achterkant van de bakstenen muur schrijven,
Samen
met een vloek die me voor eeuwig gevangen houd,
Want
er is maar een zwarte gedachte,
Die
door mijn verdonkerde geest knaagt,
Want
nu ben ik een van de wandelende doden,
En
het brand ik mijn levenloze ogen,
Het
is de nooit stillende honger naar:
‘Menselijk
vlees!’
©
Rudi J.P. Lejaeghere
06/02/2016
Reacties
Een reactie posten