Steen: Hoofdstuk 8
8
Theresa
had het heel moeilijk. Haar opdracht bestond erin om de huiselijke activiteiten
zoals het klaarmaken van het eten, de klederen herstellen, wassen en
schoonmaken. Zij was die taken wel gewoon maar ze had nooit een meester boven
zich gehad aan wie ze zich moest verantwoorden. Ze wist dat ze al die
opdrachten tot in de puntjes goed uitvoerde maar Kulkadan was onmogelijk. Haar
nieuwe meester was met niets tevreden. De ene keer had ze zijn vlees te lang
gebraden, de andere keer was het nog veel te rauw. Wanneer hij dan niet
tevreden was over zijn eetmaal, wierp hij meestal schaal met voedsel naar haar
hoofd. Zo had ze de eerste keer op die manier een kanjer van een blauw oog
opgelopen, omdat ze niet op tijd haar hoofd introk. De volgende keer dat dit
gebeurde was ze vlugger en ontweek het gevaarlijke projectiel. Theresa was een
vlugge leerling.
Ze kon de brute
strijder echter niet vertrouwen. Ze probeerde zo min mogelijk in armbereik van
hem te komen. Onverwachts kon hij uithalen en om gelijke welke reden sloeg hij
haar. Theresa had het karakter van een zachtaardige ziel, maar nu leerde ze wat
haat was. Ze wist ook dat ze dit niet eeuwig zou volhouden. Eens zou hij te
hard slaan en dan was het voor haar gedaan. Misschien dat ze in haar wanhoop
een mes zou proberen te bemachtigen en hem zou proberen te doden. Ze wist
echter dat dit ijdele hoop was want tegen die bruut kon zij als vrouw niet op.
Toch
had zij zelf nog meer medelijden met de jonge vrouwen die Kulkadan had
uitgekozen. Haar vermoeden dat ze als zijn speeltje zouden dienen werd heel
vlug bewaarheid. Zonder enige aanleiding, zelfs midden in een maaltijd soms,
scheurde hij de kleren van hun lijf en misbruikte hij hen op de vreselijkste manieren.
Toen Theresa, machteloos om hem daarvan te weerhouden, zich had omgedraaid om
dit beestachtig gedrag niet meer te moeten aanzien, had hij een van zijn
soldaten geroepen.
‘Laat
ze toekijken, soldaat,’ gromde hij terwijl hij Talia een van de jonge vrouwen
tegen de grond had geduwd. ‘Als ze haar ogen durft te sluiten, steek je ze
dood.’ Hij had met een wrede lach de smerigste dingen gedaan met Talia en
Theresa was verplicht om dit allemaal aan te zien. De tranen hadden rijkelijk
langs haar gezicht gevloeid om haar onmacht in deze situatie. Ze had de jonge
vrouw nadien verzorgd en getroost nadat Kulkadan zich uit de tent had
verwijderd.
Nadat
ze een paar dagen door het woud van Bandar had getrokken, had ze voor de eerste
keer de tovenaar gezien. Eerst dacht ze dat hij een priester was. Met zijn
bloedrode pij had hij iets weg van geestelijke. Toen hij zijn kap afzette, wist
ze dat dit geen man van God kon zijn. Het was niet de brute wreedheid van
Kulkadan die ze herkende, maar eerder een onderhuids kwaad die ze onbewust
voelde. In zijn zwarte ogen brandde een hevig vuur die hem een waanzinnig
voorkomen gaf. Zijn wilde zwarte haarbos gaf hem een dreigend uiterlijk en zijn
lippen steeds vertrokken in een wrede grijns getuigden van zijn kwade
bedoelingen.
Er
ging een waas rond hem. De lucht rond hem golfde alsof hij warmte afgaf.
Theresa had gezien dat hij geen sporen achterliet. De plaats waar hij zijn
voeten zette, bleef onberoerd. Takjes waarop hij liep, braken niet. Daarom wist
ze dat deze man krachten had die een normaal mens niet had. Ze had nog horen
vertellen over tovenaars, maar had nog nooit zo iemand ontmoet.
Toen een van de
wachtposten bij de tent van Kulkadan in slaap was gevallen gedurende zijn wacht
en de hoofdman daarover in woede was uitgevallen had ze een staaltje van zijn
kunnen gezien. Kulkadan had een bevel naar de rode tovenaar gesnauwd. Deze man
hief zijn armen en tussen zijn vingers begonnen vonken over te springen die een
vuur in zijn handpalmen deed ontvlammen. Met een woest gebaar wierp de tovenaar
twee vlammende bliksemschichten naar de jammerende soldaat. Theresa zou dit
beeld nooit vergeten, want het was in haar hersenen gegrift. De huid van de man
begon te smelten voor haar ogen. Ze zag het bloed dat vrijkwam koken en terwijl
hij dood in elkaar zakte zag ze zijn botten vrijkomen uit hun beschermende vel.
Binnenin en rondom zijn lichaam zag ze de vonken overslaan op elkaar als kleine
bliksems en zijn botten verpulverden tot er enkel maar een klein hoopje as
overbleef.
Nadien hoorde ze
met angst en ontzag zijn naam fluisteren onder de soldaten en vanaf dat moment
trilde ze van angst wanneer ze hoorde spreken over Masaga, de tovenaar in de
rode pij. Ze had zich ook afgevraagd hoe het kwam dat niemand op het spoor kwam
van deze grote groep Dulkas die door het bos trokken. Ze waren enerzijds
beschermd door de bomen, maar het geluid van zo’n wild en bruut leger was
normaal gezien van heel ver te horen. Net zoals in de andere departementen was
in Spira een detachement van de Koninklijke troepen gestationeerd. Het zou Theresa
erg verwonderen moest zo’n oorlogsmacht onopgemerkt blijven. Maar de tovenaar
zat er voor iets tussen dat ze zich geruisloos konden verplaatsen. Op een van
de ochtenden volgend op het incident met Talia, had Theresa gezien hoe deze
magie in zijn werk ging.
Met een wijd
gebaar van zijn armen had Masaga een koepel over de troepen getrokken. Het zag
eruit als een zacht vlies dat over de grote troepenmacht lag als een soort
lichtgrijze doorzichtige koepel. Een beschermende huid die alle geluiden binnen
deze ruimte ook binnen hield. Deze dempende koepel reisde met hen mee en kromp
in of dijde uit naarmate het leger dichter of meer uiteen liep. Ze zag wel dat
die naarmate de tijd vorderde lichter van kleur werd en ze begreep dat de
werking in de tijd verminderde. Daarom moest Masaga af en toe de koepel
vernieuwen. Waar waren zijn naartoe op weg? Wat was de bedoeling van deze reis
van de Dulkas? Theresa wist het niet maar ze begreep wel dat dit niet veel
goeds betekende.
……….
Kemir en Adriana schoten goed op met
elkaar. Kemir was het niet gewoon om met meisjes om te gaan. Adriana was nu wel
geen jong meisje meer maar eerder een jonge vrouw, maar de enige vrouw die hij
echt goed kende was zijn eigen moeder en die was toch al van jaren. Door het
vele werk thuis had hij niet de kans om vele vrienden te maken, daarom vond hij
het leuk om iemand te hebben waar hij tegen kon praten.
‘Adriana,
ben jij dan ook een banneling daar je in Melissa woont? Mijn moeder heeft me
ooit verteld dat de meeste van de inwoners van dit stadje verbannen waren uit
Spira, Konteki of Westoord.’
Met
haar mannenkleren en het haar kort gesneden leek Adriana meer op een jongen dan
op een meisje. Ze reed op een bruine hengst die ze toepasselijk Bruno had
genoemd. Kemir’s ruin Witte Wolk was heel wat kalmer dan het trappelende
ongeduldige rijdier van Adriana. Bruno had duidelijk het voortouw genomen en
liet zich nooit volledig inhalen door Witte Wolk.
‘Kalm,
Bruno, ik ben je baasje en je moet luisteren naar wat ik zeg,’ lachte Adriana
wanneer ze weer eens de teugels wat moest aanhalen. ‘Het is al een tijdje
geleden dat hij een lange tocht heeft gemaakt. Dan is hij altijd wat minder
handelbaar, maar hij is nooit roekeloos. Is het niet Bruno?’ Haar paard brieste
en het was alsof hij haar begreep en ze streelde hem belonend op zijn hals.
‘Ik
zelf ben geen banneling om op je vraag te antwoorden, maar mijn vader was dit
wel. Hij heeft, toen ik nog klein was, ooit een edele die een vrouw mishandelde
een vuistslag gegeven. Hij kon niet tegen onrecht en nam het altijd op voor de
verdrukten. Het heeft hem veel gekost. Hij had een mooie boerderij maar die
heeft hij moeten achterlaten en met vrouw en kind werd hij verbannen naar
Melissa. Het is mijn vader die de afspanning begonnen is. Ondanks het feit dat
hij wel heimwee had naar zijn dorp en naar zijn familieleden is hij altijd
optimistisch gebleven. Het is van hem dat ik geleerd heb om met messen om te
gaan. Hij was een echte kampioen, kon een vlieg splijten met zijn messen.’ Ze
zweeg even en had het moeilijk nu ze over haar herinneringen met haar vader
sprak.
‘Je
hebt veel meegemaakt, Adriana Somp,’ sprak Kemir, ‘je ouders verliezen en nu je
broertje misschien ontvoerd. Maar ik zweer het je, ik zal alles doen om je te
helpen. Je mag de moed niet verliezen.’
Adriana
lachte naar Kemir. Ze vond hem een toffe kerel. Niet dat ze zoveel contact had
met jongens in Melissa. Haar voorkeur voor jongenskleren en haar messen die ze
op zich droeg, hielpen haar niet om haar als meisje voor te doen en zo voor te
komen. Het kon haar niets schelen. Haar vader had haar altijd gezegd dat als de
mensen je niet namen zoals je was, ze het niet eens waard waren om er moeite
voor te doen.
Kemir
fronste verbaasd de wenkbrauwen toen zijn ogen over het landschap zwierven. Hij
draaide zich half om in het zadel om iets te controleren en keek dan naar de
zon. ‘Er is hier iets vreemd aan de hand, Adriana.’
Adriana
schrok en keek vlug om zich heen. Ze wist niet wat Kemir had opgemerkt, maar
dit was een streek waar je altijd op je hoede moest zijn voor roofdieren. Zowel
de echte als die van menselijke aard. Rovers, belust op wat centen of sieraden,
durfden al eens eenzame reizigers te overvallen. Onbewust had ze een van haar
messen getrokken en was klaar om eventuele aanvallers van zich af te slaan.
‘Nee,
sorry, Adriana, ik zie niet een directe dreiging. Ik heb enkel het idee dat wij
in rondjes aan het rijden zijn. Zie je die gespleten boom daar aan mijn
rechterkant, ik zweer je dat we die een uur geleden zijn gepasseerd. De zon
staat ook niet op de plaats die je zou verwachten. Ik heb dit nog nooit
meegemaakt. Heb ik nu werkelijk zo zitten dromen dat ik een verkeerde afslag
heb genomen?’
Kemir
keek naar de bomen en struiken en zag aan de gekraakte takjes en afgevallen
bladeren waarlangs de ontvoerders waren getrokken. Vol moed en goed oplettend
volgden ze het spoor. Het duurde echter niet lang of Kemir krabde in zijn haar.
‘Ik ben het kwijt. Kan ik nu geen spoor meer volgen? Ik zou zweren dat ik het
laatste kwartier gemakkelijk kon zien langs waar de paarden van die Dulkas gelopen
hadden. Nu zie ik niets meer en ik ben er zeker van, als ik naar de zon kijk,
dat we weer in een boog aan het rijden zijn.’
Zijn
vrouwelijke reisgezel keek hem met ongeruste ogen aan. ‘Dit ruikt naar magie,
Kemir. Er is eens een tovenaar op doortocht in Melissa geweest. Die kon een
voorwerp zo maar uit je hand doen verdwijnen. Ik weet niet wat er gebeurt, maar
als je tegen je wil in rondjes rijd dan is er volgens mij iemand die deze
abnormaliteit veroorzaakt heeft.’
Kemir
had nog nooit een tovenaar gezien. Zijn moeder had ooit wel eens verteld over
de krachten van een tovenaar, maar hij had haar vertelsels meer als sprookjes
afgedaan. ‘Ik heb een idee, rij jij een tiental meter achter mij. Als je me
naar rechts of links ziet afbuigen, dan moet jij in de tegenovergestelde
richting gaan. Je roept of fluit naar me iedere honderd meter en ik kom dan
naar je toe en we doen het opnieuw. Op die manier moeten we die afwijking
teniet doen.’
Adriana
vond het een goed idee. Ze moesten wel iets proberen anders zouden ze tegen de
avond nog altijd op dezelfde plaats rondzwerven. Ze volgde hem en zag inderdaad
dat hij een wijde boog naar links maakte. Ze reed met Bruno eenzelfde boog naar
rechts en floot na een honderdtal meters op haar vingers. Kemir keek eerst
verbaasd op maar kwam dan in galop haar weer vervoegen.
‘Ik
denk dat het werkt, Adriana, daar was ik het spoor weer bijster. Maar kijk,
daar aan je rechterkant, zijn de takken afgebroken. Goed, ik ga weer voorop, we
kunnen voor het donker wordt nog een mooie afstand maken als we wat
voortmaken.’
Hun
plan werkte in die zin dat ze het spoor konden blijven volgen. Ze kregen nu
echter met een ander probleem te maken. Hoe verder ze geraakten, hoe minder
snel hun paarden begonnen te lopen. Het maakte niet uit dat ze Witte Wolk of
Bruno aanspoorden om snelheid te maken, de paarden liepen trager en trager.
‘Het
wordt gauw donker, Adriana. We zijn op het goede pad, maar we gaan op die
manier geen afstand afleggen. Laat ons een plaats zoeken om te overnachten en
we zien morgen of die betovering of wat het ook is, ons verder parten speelt.
Kemir
zorgde voor de paarden terwijl Adriana een vuurtje maakte waarop ze het konijn klaarmaakte
dat Kemir eerder op de dag had geschoten met zijn boog en pijl. Het duurde niet
lang of de geur van het gebraden jonge dier bereikte de neusgaten van Kemir die
hun slaapplaats in orde aan het brengen was. Het water liep hem in de mond en
hij prijsde zichzelf gelukkig dat Adriana bij hem was.
Na
een smakelijke maaltijd was het ondertussen volledig donker geworden. Kemir
stookte het vuurtje nog wat op, zodanig dat het niet direct zou uitgaan. Hij
zou de eerste wacht op zich nemen. In deze streken, en vooral in het Woud van
Bandar kon je niet riskeren dat er een of ander nachtelijk roofdier je geur te
pakken kreeg en een bezoekje bracht. Daarom ook het vuur, maar iemand die de
wacht hield was altijd nog beter. Kemir had gelukkig niet veel slaap nodig. Hij
was thuis gewoon om maar een viertal uur te slapen en soms nog minder als er
veel werk was. Als Adriana uitgerust was, zou hij dan nog wel in de vroege
uurtjes wat slaap meepakken. Het duurde niet lang alvorens Kemir Adriana’s
diepe ademhaling hoorde en wist dat ze reeds in een diepe slaap verzonken was.
Adriana
woelde in haar slaap. In haar eerste droomslaap zag ze haar broertje Jani die
tegenspartelde in de armen van een reus van een Dulka. Ze had nog nooit een
Dulka gezien, maar in haar slaap zag ze een woeste kerel die bijna in niets
leek op een gewone mens en die Jani als een voddenpop achter zich aan trok. Onbewust
vloeide deze nachtmerrie uit in een in een mist die plotseling opkwam. Ze zag
geen meter voor zich. Met haar armen vooruitgestoken en kleine stappen nemend,
stapte ze verder. Toen hoorde ze plots een stem. Eerst kon ze de woorden niet
begrijpen en wist ze zelf niet van welke richting het geluid kwam. Maar met een
zachte bries die opkwam, begon ze woorden te verstaan en die vormden zinnen.
‘De dag van morgen zal met niets te
vergelijken zijn…dood zijn jullie die nog leven…in de rotsen staat de toekomst gekerfd.’
Deze drie zinnen
werden telkens weer herhaald tot de stem zich weer langzaam verwijderde en
uiteindelijk volledig wegstierf.
Ze zag het gezicht
van deze man niet aankomen en daarom schrok ze met een schreeuw op uit haar
droom toen een vertrokken en bebloed gezicht op haar af raasde uit de mist. Kemir
die toch half ingedommeld was, sprong op en zwaaide met zijn nieuwe slagzwaard
in het rond. Adriana trilde als een riet terwijl ze angstig om zich heen keek.
© Rudi J.P. Lejaeghere
20/02/2015
Reacties
Een reactie posten