Requiem: Hoofdstuk 25 (1e deel)
25
Na het bezoekje bij
Gerekko waren we bij Stephen in het Oji gestrand. Gekko was trouwens het liefst
alleen als hij zich op een nieuwe opdracht stortte en onze aanwezigheid, al was
die goedbedoeld, zou hem enkel enerveren en afleiden. Wist ik uit ervaring! Vooraleer
we ons elk naar onze thuisstek begaven, wilden we er zeker van zijn dat alles
in orde was met Stephen. Moest er iemand bij hem blijven na de emotionele
momenten van de laatste dagen? Nauwelijks een kwartier later, we hadden juist
besloten dat onze vriend uit de Oude Wereld ondertussen weer strijdlustig
genoeg was en we hem zonder zorgen alleen konden achterlaten, hoorden we een gestommel
op de gang.
Een staccato geklop op de deur deed ons uit
onze gedachten opschrikken. Het geluid van problemen! Stephen keek geschrokken
naar mij. Eagle Eye en Ji Lang veerden recht uit hun zetel. Misschien was het
iemand van de ambassade voor Stephen, schoot het mij door het hoofd. Mijn zesde
zintuig dat de laatste tijd overuren maakte, vertelde mij echter helemaal iets
anders. Ik fluisterde even iets in Stephens oor en hij knikte. Samen met Eagle
Eye en Ji verstopte we ons in de slaapkamer van Stephen en hielden ons zo stil
mogelijk. Ik hoopte dat Stephen de bezoeker kon afschepen, anders zagen we wel
hoe het afliep. We hoorden hem de deur openen.
‘Veiligheidsdienst,
Meneer March. Open de deur alstublieft!’ Een korte pauze waarschijnlijk waarbij
de mannenstemmen zich legitimeerden. ‘Hoofdinspecteur Norino Vastai vraagt
vriendelijk doch nadrukkelijk of u met ons wil meegaan om enkele vragen te
beantwoorden. Wij moesten u meedelen dat er nieuwe elementen zijn opgedoken in
het dossier van de moordenaar op uw halfzus Suzy Chang. Hij stelt voor om die
samen met u door te nemen.’
Stephen probeerde even
om het verzoek van Norino Vastai van hem af te schuiven en te beloven dat hij
’s anderdaags wel langs zou komen op het hoofdkwartier maar de mannen drongen
aan. ‘Oké, als het dan niet anders kan, ik neem nog even mijn vest.’ Blijkbaar
zag Stephen geen andere mogelijkheid dan mee te gaan zonder onze veiligheid in
het gedrang te brengen en te moeten uitleggen waarom wij ons in de slaapkamer verscholen.
Als de mannen onraad vermoedden en het appartement onderzochten, dan hingen we
en zouden we veel uit te leggen hebben. Stephen daarentegen bevond zich op de
plaats waar hij hoorde te zijn, in zijn eigen appartement in het Oji Hotel. We
hoorden nog wat gemompel en een stoel verschuiven. Waarschijnlijk de stoel
waaraan de vest van Stephen hing en daarna volgde een drukkende stilte. We
wachtten zeker nog tien minuten voor we zo geluidloos als mogelijk de deur van
de slaapkamer op een kier openden en tot onze geruststelling bemerkten dat iedereen
inderdaad was vertrokken.
Wat zouden ze met
Stephen van plan zijn? Was er inderdaad nieuwe info voorhanden, dan zou hij het
ons beslist laten weten bij zijn terugkomst. Of was het een list om hem mee te
krijgen? Je kon alles verwachten met die gluiperds van de Veiligheidsdienst. Ik
liep nu eenmaal niet hoog op met die mannetjesputters. Ik rekende hen bij het
soort van mensen met twee gezichten en die de waarde van een mensenleven niet
hoog in hun vaandel droegen.
‘Wat nu?’ dacht ik hardop.
Het was de vraag die ik tezelfdertijd las op de gezichten van mijn vrienden.
‘Er zal ons niet veel anders opzitten dan te wachten op nieuws van Stephen.
Laat ons naar huis gaan en als hij ons morgen tegen de middag niet heeft gecontacteerd,
komen we weer samen om te beslissen wat we kunnen doen,’ stelde ik voor.
‘Oké, voor mij goed,’
zei Ji Lang. Eagle Eye knikte. We namen onze overjassen en we verdwenen stil
als muizen, elk naar ons eigen kleine veilige holletje.
……..
Stephen werd in een geblindeerde
autobot weggevoerd naar het hoofdkwartier van de Veiligheidsdienst in
Sanctuary. De mannen in de autobot waren vriendelijk tegen hem zonder verder in
te gaan op de vragen die hij afvuurde op hen. Hij zou straks wel de nodige
uitleg krijgen van de hoofdinspecteur was telkens het antwoord. Uiteindelijk
staakte Stephen vermoeid zijn pogingen.
Na een korte rit reden
ze de ondergrondse garage in van een compact gebouw. Het was een log modern
geval met enorm veel glas. Ondanks dit feit kon je niet binnenkijken omdat de
ruiten uit een soort spiegelglas waren gemaakt. Stephen veronderstelde dat vele
van de dingen die achter deze glazen wanden gebeurde het daglicht niet mochten
aanschouwen. De Veiligheidsdienst in ieder land werkte nagenoeg op dezelfde
manier. Bij diverse controleposten waarbij de chauffeur iedere keer zijn
legitimatie moest inscannen om zijn weg te kunnen vervolgen kwamen ze
uiteindelijk aan bij een parkeerplaats. Dichtbij was een lift die pas openging
na irisidentificatie van het oog van beide mannen die hem flankeerden. Wat een
poespas om op de juiste bestemming te geraken, dacht Stephen! Iets wat je
meestal maar in een oude spionagefilm zag.
Toen de lift op de
twaalfde verdieping stopte en de liftdeuren openschoven kwamen ze op een lange
gang met aan beide zijden een hele reeks deuren. Er gingen geen naamkaartjes
op, waarschijnlijk ook weer top secret, dacht Stephen! Enkel een nummer. Aan
het nummer 129 klopte een van zijn begeleiders aan. Een stem die hij direct
herkende als die van hoofdinspecteur Norino Vastai vroeg hen binnen te komen.
Nadat Stephen door de
twee mannen was afgeleverd verdwenen ze en lieten hem achter, oog in oog met de
hoofdinspecteur die van achter zijn bureau kwam en Stephen de hand drukte.
‘Ga zitten, Mijnheer
March’ zei de man vriendelijk. De kamer was zonder veel smaak ingericht. Een
echt saai kantoor met een bureau in een of andere kunststof. Hout was blijkbaar
ook voor de Veiligheidsdienst te duur. Gelukkig maar want het bomenbestand was
door de Grote Oorlog zo uitgedund dat op wereldniveau de zuurstofgraad in de
lucht zo verslechterd was dat het voor ouderen en mensen met
ademhalingsstoornissen nog moeilijker werd om in de buitenlucht te verblijven.
Zij moesten met zuurstofmaskers, waarin een minibuisje zat met de samengedrukte
voor hen zo belangrijke zuurstof, door het leven gaan. Daar had de mens met
zijn kortzichtige visie en vernielzucht voor gezorgd. Voor het bureau stond een
rechthoekige tafel met een viertal stoelen. Norino Vastai gaf het voorbeeld en
zette zich aan de korte kant van de tafel en wees Stephen op een stoel dicht
bij hem. ‘Mijnheer March, u moet de groeten hebben van de heer Daiki Ayumu,’
begon hij het gesprek.
‘Hoe bedoelt u,
hoofdinspecteur, ik ken de man amper?’
‘Dus u ontkent niet dat
u hem kent. U weet toch dat hij vermoord is?’
‘Wat!’ Stephen sprong
recht uit zijn stoel en de hoofdinspecteur maakte vlug met zijn handen een
geruststellend gebaar. Stephen verontschuldigde zich voor zijn reactie en ging
weer zitten. ‘Wij weten uit de bankvideo’s dat u onlangs nog een afspraak had
met de heer Ayumu voor het ophalen van de inhoud van een kluisje. Mijnheer
March, ik weet enerzijds dat u niets met de moord te maken hebt, wees gerust, u
zit hier niet als beschuldigde, laten we daarover duidelijk zijn. Maar ik weet
dat het kluisje die de heer Ayumu u bracht niet bevatte wat u verwachtte. Zie
je, ik leg mijn kaarten op tafel. Wat ik van u verwacht is nagenoeg hetzelfde.
Ik zou graag van u weten wat u dacht wat er in het kluisje zat en wat u
daarvoor in de plaats hebt gekregen?’
Stephen dacht na. Ze
wisten ‘iets’. Dat hij in de bank was geweest kon hij niet logenstraffen. Hij
wist dat hij via een of andere cameracircuit wel zou gefilmd zijn. Dat de
banken qua privacy in de ruimtes waar de kluisjes konden geopend worden heel
strikt waren, was voor hem een gegeven. Dus niemand kon weten wat er juist in
het kluisje had gezeten. Buiten misschien de moordenaar van Suzy. Zou hij open
spel spelen of niet? Misschien een tussenweg zoeken? Een kunst die diplomaten
goed beheersten.
‘Is de heer Ayumu ook
vermoord door dezelfde man die mijn zus….?’ Hij kon de woorden nog steeds
moeilijk over zijn lippen krijgen. De inspecteur boog zich voorover en legde
zijn handen heel dicht bij die van Stephen. Hij probeerde een intimiderende
positie in te nemen, veronderstelde Stephen.
‘Wij vermoeden,’
vervolgde de heer Vastai, ‘neen, ik druk mij verkeerd uit. Wij weten het zeker,
want hij heeft een briefje nagelaten in de hand van zijn slachtoffer die aan u
gericht was.’ Norino Vastai stond op en haalde van zijn bureau een slide die
hij aan Stephen overhandigde. Verbaasd vanwege die opmerking las hij snel de gescande
tekst door en slikte even toen hij bij de waarschuwing kwam.
‘U ziet wat bleekjes,
mijnheer March. Mag ik je misschien een glas water aanbieden. Alles oké?’
Stephen knikte en
aanvaardde graag het glas water dat de hoofdinspecteur hem uitgoot. Ondertussen
kon hij enkele minuten nadenken. ‘Ik weet, hoofdinspecteur Vastai, dat ik kan spelen
met mijn diplomatieke onschendbaarheid, maar dat ga ik niet doen. Ik weet dat u
een seriemoordenaar achter de tralies wil en dat is ook mijn enige en
prioritaire bedoeling. Mijn zus...was mij heel dierbaar, het was mijn enige
familielid die ik nog had en nu… Ik heb een voorstel, u vertelt me wat er op
dat briefje stond die u in de voering van Suzy’s vest hebt gevonden. Ja, ik ben
dit niet vergeten en ik denk dat ik het recht heb om te weten wat erop stond.
Ik vraag u dit niet als diplomaat, maar als mens aan een andere mens. Dan
vertel ik u wat er in het kluisje zat. Ik weet ook dat u het mij moeilijk kan
maken, maar zonder op tenen te willen trappen, dat kan ook averechts werken.
Geven en nemen is in de geschiedenis van de mensheid een heel bruikbare
traditie.’
Stephen zag de
radertjes werken in het achterhoofd van de hoofdinspecteur. Zou hij informatie
die misschien gevoelig lag met hem delen of zou hij de strijd aangaan met het
diplomatieke corps van de Oude Wereld? Zat er in deze ambtenaar die
waarschijnlijk iedere dag tientallen geheimen las die nooit het daglicht zouden
zien, een menselijk hart?
copyright Rudi J.P. Lejaeghere
19/06/2015
Reacties
Een reactie posten