Chateau Rouge: Deel 9
9.
Heer en Meester
Langzaamaan
ebde Jean-Pierre’s woede weg en maakte plaats voor een gevoel van onbehagen.
Dit was geen gewone overval. Hij had de mannen zijn naam horen noemen, dus
wisten ze wel wie ze in handen hadden. Ze hadden het niet op de auto, geld of
zelfs op de commissaris voorzien. De gemaskerde mannen hadden het op hem
voorzien. Maar wat kon hij voor hen betekenen?
Niettegenstaande
hij verveeld zat met wat er met de politieman was gebeurd, moest hij proberen
zijn koelbloedigheid te bewaren. Er was al teveel tijd voorbijgegaan waarbij
hij zich amper op de weg had geconcentreerd. Hij wist niet in welke richting ze
reden. De zwarte kap waar hij geen spiertje licht kon doorzien, was daar
natuurlijk ook een van de belangrijkste redenen voor.
Hij
vuurde verschillende vragen op de ontvoerders af. ‘Voor wie werken jullie? Wat
willen jullie van mij? Ik ben niet speciaal heel rijk, als jullie mij bij naam
kennen, zouden jullie dat moeten weten. Waar brengen je me heen?’
Niemand
antwoordde en de schrik begon zich nu pas te manifesteren. Hij kreeg het koud
en begon te klappertanden, zowel door de temperatuur als de omstandigheden. Wat
zou Katarina denken als ze het hoorde van de overval? Zou er op tijd hulp komen
voor de gewonde Leclercq?
Hij
had amper een gevoel voor tijd en richting en na een hele poos, het kon een uur
of misschien zelfs twee uur geweest zijn, hoorde hij het knarsen van de wielen
op steenslag toen ze halt hielden. Hij werd met lichte drang uit de
terreinwagen gehaald en men leidde hem binnen een gebouw. Hij hoorde en voelde
het aan de stappen die hij zetten. Een deur viel achter hem toe en eerst
klonken de geluiden alsof ze in een ruime hal stonden. Daarna hoorde hij een
ander soort lawaai. Grendels of sloten die werden opengedaan leek het hem.
Men
duwde hem vooruit. Gelukkig had de man achter hem geweten wat het effect
hiervan zou zijn. Anders zou hij de trap zijn afgedonderd. Zijn begeleider
hield hem echter vast bij de arm, zodat hij voetje voor voetje de trap af kon
dalen. Er volgde een lange rechte gang of hij dacht toch dat het een gang was.
De geluiden klonken hier heel wat gedempter en bij verschillende gelegenheden
voelde hij een muur links van hem. De man die hem vasthad bij de arm, moest een
paar maal achter hem gaan lopen. Hij veronderstelde dat de gang nauwer werd op
sommige plaatsen.
Uiteindelijk
deden ze een deur open, duwde men hem binnen in een soort van ruimte en werd
daar op een stoel gezet. Zijn boeien werden losgemaakt en de zwarte kap van
zijn hoofd getrokken. Hij moest even met zijn ogen knipperen, want hij had niet
verwacht dat er een lamp op hem gericht zou zijn. De felle schijn van dit licht
maakte het moeilijker om zijn omgeving op te nemen. Deze mensen deden er alles
aan om het hem op die manier moeilijk te maken te weten waar hij zich bevond.
Toen
zag hij toch dat het een kleine gebetonneerde ruimte was en heel spaarzaam
gemeubileerd. Naast de stoel waarop hij zat stond er die ene staande lamp die
op hem was gericht bevond zich daar nog een wat zwaarder bureaumeubel met een
stoel erbij.
Hij veronderstelde
dat dit de plaats zou zijn waar hij ondervraagd zou worden. Hij wist totaal
niet wat hij hen van informatie zou kunnen verschaffen. Misschien was dit toch
een vergissing, hoopte hij stiekem, en zou hij na zijn uitleg losgelaten
worden. Hij schudde bijna direct zijn hoofd, ontkennend wat hij juist had
gedacht. Die mensen wisten wie ze in handen hadden. Er zat een duidelijk reden
achter deze feiten. Hij kon enkel wachten tot men hem hierover meer had
verteld.
Het
duurde niet lang vooraleer hij geluid hoorde aan de deur waarlangs hij binnen
was gebracht. Hij voelde zijn hart in zijn keel kloppen. Zijn ogen gingen nog
wijder open toen hij de man de plaats zag binnenkomen.
Jean-Pierre
veronderstelde dat het een man was, want hij kon moeilijk onder de zwarte pij
kijken die hij droeg. Wat betekende dit circus allemaal? Hier bestond toch geen
Ku Klux Klan of toch? Neen, die droegen witte pijen voor zover hij het zich
herinnerde. Deze man had een zwarte pij aan met een lange sleep en nu hij hem
wat dichter zag, bemerkte hij dat hij een teken op zijn pij had. Drie kleine
kruisjes in het rood, telkens met hun voet op de dwarsbalk van de onderstaande.
Hij had nog nooit van zo’n orde of sekte gehoord. Vier andere trawanten volgden
hun meester maar die waren in paarse pijen met hetzelfde teken getooid.
‘Welkom,
Heer Jean-Pierre,’ sprak de leider. Jean-Pierre luisterde naar een diepe warme baritonstem
die hem toesprak. De man kon zowel dertig jaar oud zijn, maar voor hetzelfde
geld was hij vijftig. Je kon niet altijd een leeftijd op een stem plakken. In
dit geval toch zeker niet.
‘Wie
bent u, waarom hebt u mij…!’ Jean-Pierre kon zijn vraag amper vervolledigen
want een van de paarse trawanten van de gemaskerde leider had hem een slag in
zijn gezicht gegeven.
‘Zwijg
als de Heer en Meester u aanspreekt, spreek als hij u gebiedt te spreken.’
Jean-Pierre
was een goede verstaander en had eigenlijk maar een half woord nodig om te
begrijpen dat hij beter zou doen wat men hem aanraadde als hij het zonder
kleerscheuren zou willen doorstaan.
‘Beste
Jean-Pierre, u kent me niet en het zou van mij ten zeerste onverstandig zijn om
mijn echte naam te geven. Je mag mij Meester noemen want ik ben de Meester van
de Kinderen van de Zwarte Ridder. U waarschijnlijk totaal onbekend als ik uw
gezichtsuitdrukking interpreteer.’
Jean-Pierre
had zijn wenkbrauwen gefronst toen hij de titel van man had gehoord. Het werd
gekker en gekker. Wat had hij met een sekte te maken en wat wilden ze van hem.
Hij liet het echter na om de vraag te stellen, want hij zag dat de man die hem
eerder had geslagen nog altijd in zijn nabijheid stond.
‘Ik
veronderstel dat u met vragen zit en mij noch mijn dienaren kent. Ik ga u
echter niets vertellen over wie of wat we zijn. We zijn zolang onder de radar
gebleven dat ik dat nu niet voor een niemand ga riskeren. Wees gerust, van jou
wil ik niets. Voor een bepaalde korte tijd kende ik je niet eens, wist niet
eens van je bestaan af.’ De man lachte even kort toen hij Jean-Pierre nog meer
verrast zag kijken.
‘Misschien
dat ik, vooraleer ik je dood want…, wees ervan overtuigd dat je hier niet
levend uitkomt, je een glimp van de waarheid zal gunnen. Alhoewel ik dan eerst
de echte reden waarvoor je uiteindelijk hier bent beland in mijn handen moet
krijgen. Maar niet vooraleer deze persoon de helste pijnen en angsten heeft
uitgestaan, mijn beste Jean-Pierre. Weet je over wie ik het heb?
Jean-Pierre,
helemaal bleek in zijn gezicht, geschrokken om de mededeling van zijn doodvonnis,
trok aarzelend de schouders op.
‘Je
moet niet heel ver zoeken, beste man. Je deelt sinds een tijdje het bed met
haar. Barones Katarina is diegene die ik wil zien boeten.’
© Rudi
J.P. Lejaeghere
17/01/2016
Reacties
Een reactie posten