De vrouw in het rood: Deel 17
Het
was midden in de nacht. De nacht die volgde op de dag waarin Jean-Pierre zijn
leven had omgegooid. Hij droomde dat hij op een wit strand liep, juist aan de
vloedlijn. Schelpen en wier als lange vingers waren getuigen van de getijden.
De warmte van de zon brandde op zijn blote schouders. Plots voelde hij de aarde
schudden.
Toen
kwam hij wakker en keek in de verschrikte ogen van Katarina die hem aan het
dooreen schudden was. ‘Kom, vlug. We moeten ons haasten. De generaal heeft ons
laten weten dat er een politie-inval zal plaatsvinden. Doe vlug je kleren aan.
We wijken voor even uit naar een ander adres.’
Jean-Pierre
keek verbaasd uit zijn ogen. Nog niet geheel wakker vroeg hij zich af wat dit
allemaal betekende. Een inval in een kasteel. Toen begonnen zijn hersenen wat
beter te functioneren. Blijkbaar was de overheid niet zo tevreden met de
lucratieve bezigheid van de Barones en haar gezelschap. De angst en paniek
sloegen over op Jean-Pierre. Hoe zou hij zijn aanwezigheid kunnen verklaren.
Men had hem waarschijnlijk al met Katarina te samen gezien. Hij was hier niet
tegen zijn wil. Neen, als hij niet in de nor wilde draaien, moest hij mee met
Katarina.
Nadat
hij zich had gekleed, nam Katarina de vluchtweg via het geheime paneel in de
wand. Ze klikte op een verborgen hendeltje in de gang en de ingang sloot zich weer. Bijgelicht door
een kleine staaflamp spoedden ze zich door de gang. Het duurde niet lang
vooraleer ze een lange trap naar beneden voor zich zagen.
‘Hierlangs,’
fluisterde Katarina. Het was voor haar geen sinecure om met haar stilettohakjes
deze hindernis te nemen, maar blijkbaar was het niet haar eerste keer. Nog
rapper dan Jean-Pierre trappelde ze de treden naar beneden. Daar was het
merkbaar koeler. Jean-Pierre merkte dat de ondergrond en de wanden uit aarde
bestonden en geschut waren met zware balken. Ze moesten hier onder de grond
lopen.
Katarina
stopte even en legde haar hand over haar lippen, een teken dat Jean-Pierre stil
moest zijn. ‘Ik hoor niets zei ze, we zijn ontsnapt. Kom, de gang leidt naar
een plek in het bos waar we terug op de begane grond zijn.’
Het
was een irreëel tafereel. Met z’n tweeën onder de grond, met wat schaars licht
en half gebogen omdat de hang hier wat minder hoog was. Jean-Pierre voelde zich
onwennig. Het deed hem denken aan oorlogsfilms die hij had gezien over het
verzet die via geheime gangen achter de linies van de vijand acties ondernam.
Hij voelde zich echter niet zo’n held. Misschien wachtte de politie hen in het
bos op en zouden ze schieten. Het waren echte kogels die ze gebruikten, geen
filmaccessoires.
Katarina
was aan het einde van de gang gekomen waar een klein trapje naar een tweedelig
deksel voerde met een hangslot waar zij gelukkig de sleutel van bezat. Ze duwde
de beide helften van het deksel naar boven open en Jean-Pierre rook het groen
van het bos. Het was duister door de zware bewolking. Maar af en toe kwam de
maan even door het wolkendek piepen en toen zag hij dat ze inderdaad op een
open plek in het bos waren beland.
‘En
nu?’ sprak Jean-Pierre iets te luid. Waarschijnlijk dat de angst hem parten
speelde, maar Katarina schafte er geen aandacht aan. Blijkbaar vond ze het
veilig genoeg, anders zou ze hem wel tot stilte gemaand hebben.
‘We
moeten hier ongeveer vijfhonderd meter vandaan een weg vinden. Normaal gezien
zou de generaal daar voor een auto gezorgd hebben…Ik hoop het toch, anders
moeten we op z’n minst vijf kilometer tot het dichtste dorpje.’ Ze ontdeed zich
van haar schoenen en liep blootsvoets door het bos. Jean-Pierre keek haar
verbaasd na. Dat moest toch pijn doen aan de voeten. Maar Katarina gaf geen kik
en was reeds bijna uit het zich verdwenen. Vlug liep Jean-Pierre haar na. Hij
wou niet achterblijven in dit donkere oord.
Inderdaad,
na een vijfhonderd meter stonden ze op de weg. Maar de auto waarvan Katarina
had gesproken was in geen mijlen te bekennen. Er zat dus niets anders op, dan
te voet naar het dorpje te wandelen. Geen opdracht zonder risico, vermoedde
Jean-Pierre. De politie zou waarschijnlijk wel een zoektocht houden als ze
zouden beseffen dat er vogels gevlogen waren.
Ze
waren nog geen vijf minuten aan het wandelen als ze achter hen een gebrom
hoorden. Een paar lichten in de verte duidden op een auto die hen wou inhalen.
‘Vlug,
hier in de struiken,’ riep Katarina en ze vluchtte in de beschutting van de
lage struiken aan de kant van de weg op de voeten gevolgd door Jean-Pierre. Met
knikkende knieën en het hart dat in hun keel sloeg, zaten ze gebogen in hun
schuilplaats te wachten tot de auto voorbij was.
De
zwarte personenauto stopte iets voorbij de plaats waar ze verscholen waren. Een
man met een pet op stapte uit de wagen en keek rond. ‘Hoi, waar zijn jullie, ik
ben gezonden door de generaal. Ik heb jullie op de weg gezien, kom te
voorschijn. Ik weet dat jullie daar ergens zijn.
Katarina
en Jean-Pierre waren opgelucht. Geschaafd door de takken en braamstruiken
waarachter ze zich hadden weggestopt, kropen ze uit hun schuilplaats. ‘Hier, we
zijn hier,’ riep Katarina en zwaaide naar hun
redder.
De
man draaide zich naar hen om en toen herkende Katarina hem. ‘Jacques? Ben jij
het, wat doe jij hier? Ik dacht dat je…dood was?
© Rudi J.P. Lejaeghere
27/09/2014
Reacties
Een reactie posten