Requiem: Hoofdstuk 5 (1e deel)
Net
op tijd kon Stephen March zich met een zijdelingse sprong redden van een
gewisse dood. De knalrode glider boorde zich met zijn gepantserde neus in de
etalage van ‘Redstone & Son’, een
filiaal van een Westers elektronicabedrijf dat vaste voet had gekregen in de
Nieuwe Wereld. Een van de eerste concerns die deze machtiging in de wacht had
kunnen slepen na de Tweede Koude Oorlog. De versterkte ruiten van de
elektronicawinkel waren geen partij voor de kinetische krachten van het op hol
geslagen voertuig. Het vensterglas spatte uiteen in ontelbaar aantal kleine
stukjes. Op het laatste moment had Stephen in de weerschijn van de etalageruit
het moordvehikel op hem zien afstormen. Zijn vliegensvlugge reactie, een
instinctieve reflex op het moment zelf - was het geluk of misschien het
resultaat van zijn dagelijkse work-out - het had hem toch die kleine kans
gegeven en zijn leven gered.
Doordat het
merendeel van de stukken glas door de beweging van de glider binnenin de winkelruimte
waren uiteengespat had March geen erge snijwonden opgelopen. Zijn broek en vest
waren weliswaar gescheurd en besmeurd door het vallen en zijn linkerbeen was
wat erger geschaafd door het onzachte contact met het beton, maar voor de rest
viel het mee.
Terwijl hij
nog aan het bekomen was van de eerste shock, hoorde hij nog boven het
paniekerige geschreeuw van de voetgangers die getuigen waren van het gebeuren, vanuit
de winkel een metaalachtig geschraap. Tot zijn grote verbazing zag hij de rode
bolide zich uit de verhakkelde etalage bewegen en zich naar hem toewenden. Stephen
fronste verbaasd de wenkbrauwen. Die moordmachine had het blijkbaar op hem
gemunt, dit was geen toeval, geen gewoon ongeval. Zijn voorgevoel schreeuwde
hem één enkel woord toe: ‘Rennen!’.
Hij nam de eerste
straat rechts in een ijltempo, bijna slippend kon hij nog net een voetganger
ontwijken die hem boos achterna riep. Een tel later hoorde hij een bons gepaard
met een griezelig schrapend geluid. Stephen keek even achteruit en zag de
ongelukkige voorbijganger verpletterd door de achtervolgende autobot in een
bloedrood patroon langs de muur afglijden. De angst klopte hem in de keel, de
adrenaline deed hem nog vlugger lopen. De Metro dacht hij, die moet ik halen. Daar
zou de op hol geslagen computerwagen hem niet meer kunnen volgen.
Hij sprong met
twee treden tegelijk de trap op die hem via een paar binnenwegen naar de
hoofdstraat zou leidden en tevens naar de ingang van het ondergrondse treinnet.
Telkens hij het einde van een van die wegjes bereikte, hoorde hij het
moordlustige voertuig naderen en als een hete adem in zijn nek blazen. Hij liep
nog vlugger en het leek of hij vleugels kreeg door de angst die hem voortdreef.
Uiteindelijk
kwam hij in de straat waar zich de ingang van de Metro bevond. Hij zag die als
een verlossende mond die hem zou opslokken. Nog een tiental meter. Met zijn
laatste adem perste hij er nog een laatste sprintje uit. Met een tijgersprong dook
hij vooruit de trappen af en rolde pijnlijk tot op de bodem van de ingang, waar
hij hoopte veilig te zijn voor de moordzuchtige autobot.
Stephen voelde
zich geradbraakt. Het was een wonder maar blijkbaar had hij op het eerste zicht
niets gebroken alhoewel hij overal pijn had. Hij kroop strompelend en steunend
tegen een pilaar weer rechtop. Het rode monster bleef nog even dreigend voor de
ingang van de Metro zweven en verdween dan onverrichter zake uit het zicht. De
mensen keken hem met schrik aan en velen liepen in een wijde boog om hem heen.
In de weerschijn van een venster van een trein zag hij de reden. Hij zag er
gewoon als een wrak uit.
In het toilet
van de ondergrondse probeerde hij zijn kleding wat te fatsoeneren en de ergste
schade op te nemen. Al bij al bleek het nog mee te vallen. Al zijn spieren
waren stram door de heftige krachtinspanning maar niets voelde gebroken aan.
Hij bloedde uit een aantal kleine wondjes aan de ellebogen en handen. De
schaafwonde aan zijn been zag er ook niet echt levensbedreigend uit, al moest
die wel professioneel verzorgd worden. Stephen zou zo vlug mogelijk een dokter
moeten opzoeken voor een vakkundige oplapbeurt. Nu zag hij er niet meer uit als
diplomaat Stephen March, maar meer als een door de mangel gehaalde clochard die
in zijn alcoholische roes een aantal keer hard tegen de muur was gelopen…of
misschien van de trap van de Metro was gevallen.
Zijn eerste
idee was alles te vertellen aan de politie en klacht tegen onbekenden in te
dienen. Dan pas realiseerde hij zich dat hij bij zijn moorddadige stalker geen
kentekennummer had gezien. In de Nieuwe Wereld waren alle gliders of autobots
genummerd op de onderzijde, de deuren en de bovenzijde van de voertuigen. Zo
kon men direct zien of uitzoeken uit welke stad of gebied ze kwamen. Daarbij
waren de ruiten verduisterd waardoor hij ook geen gezicht van de bestuurder of
inzittenden had kunnen ontwaren. Vreemd! Hij zou nog even wachten met een
bezoek aan de politie. Zijn zesde zintuig vertelde hem dat hij daar misschien
meer kwaad dan goed zou mee verrichten.
Reacties
Een reactie posten