Boeddorst: Hoofdstuk 1
Er was genoeg licht. Maar het kwam niet van de zon. De kunstmatige verlichting gaf het bleke gelaat van de ouderling een gelige glans. Zijn gelaat zelf was doorgroefd met ontelbare rimpels. De wandelstok die hij in zijn rechterhand had, was echter eerder voor de vorm, dan dat hij die nodig had. Zijn trage stappen leidden hem naar een grote zetel die meer geleek op een troon voor een koning.
Niemand
anders zou in deze zetel plaatsnemen. Het ‘was’ dan ook een troon. Alhoewel
velen zich geroepen voelden om na zijn ontbinding die plaats in te nemen, hield
men deze mening angstvallig voor zich. De oude man had niet alleen het respect
maar ook de vrees verdiend die men voor hem bezat. Ooit was hij de sterkste en
bekendste vampier van het Noordelijk halfrond geweest. Zijn daden waren hem
vooruitgegaan en door de jaren heen hadden ze zelf aan sterkte gewonnen.
Met
een zucht liet hij zich in zijn zetel vallen. Zijn grote handen met lange
vingers beroerden de zetelleuningen. Boven op die handen vol met levervlekken
lagen als een landkaart de blauwe lijnen van zijn aderen. Zijn verlangen naar
de vergetelheid was groot. Hij had in de eeuwen die hij had geleefd alles
meegemaakt, alles gezien. Wat hij als doel voor ogen had gehad, was bereikt.
Zijn leven zat erop, zijn taak was vervuld. Het vuur was uit zijn ogen en uit
zijn hart verdwenen.
Hoe zou het gaan als hij er niet meer was? Hij
dacht aan al de jaren dat hij zijn rijk had geregeerd met harde hand. Nog
altijd, tot op de dag van vandaag, had hij de touwtjes goed in handen. De
gemeenschap van Westerse vampiers had zich weten te handhaven en was zelfs heel
wat groter en belangrijker geworden tijden zijn beheer. Niemand zou kunnen
zeggen dat Dragosj een slechte
heerser was geweest. Niemand zou kunnen beweren dat hij het niet goed voorhad
met de zijn volk.
Zijn
gedwongen rust tijdens de dag had hem de laatste tijd geplaagd met vreselijke
nachtmerries. Hij droomde van het bloed! Dat zou echter niet abnormaal moeten
genoemd worden bij een vampier, was het niet dat het bloed dat vloeide in zijn
dromen het zijne was. Onrustbarende visioenen die hem kwelden tijdens zijn dagelijkse
rust. Gelukkig was er de nacht, waar hij zijn gedachten kon verzetten. Hij wilde
nu niet meer jagen, hij voelde de drang niet meer. Zijn mensen brachten hem
genoeg prooien om zijn dorst te lessen, hij moest nog even blijven leven. Zo
veel als vroeger had hij er trouwens ook niet meer nodig. Enkel het
hoogstnodige om alles te kunnen regelen. Nog eventjes en dan zou het genoeg
zijn. Dan zou hij met alle plezier naar de zon gaan.
Dragosj had zoveel gezien en
beleefd. Hij was bijna twaalfhonderd jaar oud. Koningen zien gaan en nieuwe
zien komen. Oorlogen had hij meegemaakt, zelfs meegevochten in een paar waar
hij het verschil had gemaakt tussen verlies en overwinning. Dragosj wist dat
een einde van een tijdperk was aangebroken. Vooraleer het zover was, zou hij
een opvolger moeten kiezen. Er waren een aantal gegadigden, goede kandidaten
maar de beste van hen allen was juist het probleem waar hij de laatste weken
mee worstelde.
Julius was zijn eigen bloed en hij had
alle eigenschappen om een goed leider te zijn. Dragosj was zijn maker en had
hem ook opgeleid. Het probleem was dat Julius niets van zijn schepper moest
weten. Hij leidde een liederlijk leven tussen zijn prooien en als hij aan de
bloeddorst toegaf, moest Dragosj dikwijls zorgen dat de wereld niet op het
spoor van hun gemeenschap kwam. Julius was slordig en losbandig, maar enkel
omdat hij zijn maker wilde uitdagen. Er waren andere tijden geweest, waar
Julius met aanbidding naar Dragosj had opgekeken. Wat had hij verkeerd gedaan?
Wie wou niet het beste voor zijn kinderen. Hij bood hem zijn rijk aan op een gouden
schoteltje en Julius keerde hem zijn rug toe.
Er
waren gelukkig nog twee andere goede kandidaten. Milosj was al wat ouder, maar
kon steunen op een uitgebreide ervaring. Hij zou een goede leider zijn, maar Dragosj
dacht dat hij te ruimdenkend zou zijn. Als voorbeeld voor je volk moest je hard
kunnen zijn, je gevoelens kunnen opzij zetten en toeslaan vooraleer je
tegenstrever zich had kunnen voorbereiden. Milosj praatte echter te veel. Wou
altijd alles met woorden oplossen. Maar als het moest zou hij de fakkel aan hem
doorgeven.
Als
laatste, maar zeker niet de minste, was er Diana. Een fabelachtige schoonheid
met zwart haar en even ogen als de nacht. Ze was een echte krijger en zou
vechten als het nodig was tot haar laatste snik voor haar broeders en zusters. Ze
ging voor niets uit de weg en vele van haar mannelijke tegenstanders hadden dit
ter schade en schande moeten ondervinden. Maar…ze was zo impulsief dat ze daardoor
fouten maakte. Een ander probleem was dat ze officieus het liefje van Julius
was. Waarom maakte de jeugd het allemaal zo moeilijk?
Zijn
aandacht werd getrokken door wat geluid achter een van de deuren van het
vertrek waar hij zich bevond. Hij had gevraagd niet gestoord te worden. Wie
durfde zijn bevelen te dwarsbomen?
De
bewuste deur werd opengeworpen en met een duizelingwekkende snelheid knielde een
in het zwart geklede man voor Dragosj. De oude vampier had al gehoord aan de
geluiden en aan de typische tred van de man, dat het zijn bediende Markus was.
Hij was een van de oudste en trouwste dienaren die hij ooit had gehad. Hij was
ook de enige die bij Dragosj op die manier mocht binnenvallen.
‘Vergeef me, Heer, dat ik u stoor,
maar ik heb heel slecht nieuws!’ Hij keek niet eens op, wachtend tot zijn Heer
zijn toestemming zou geven.
‘Sta
op, Markus. Vertel gewoon wat er gebeurd is.’ Dragosj hield niet van al dat uiterlijk
vertoon, alhoewel hij het getoonde respect voor zijn positie kon waarderen. De
tijd dat men knielde voor koningen en prinsen was sinds lang voorbij. Men
leefde in de 21e eeuw. Zelfs vampiers moesten met hun tijd meegaan.
Hij wist echter dat Markus van de oude stempel was en het nooit in zijn hoofd
zou halen om oneerbiedig te zijn, een deugd die hij dan ook waardeerde in zijn
dienaar.
‘Heer,
het is Milosj.’ Blijkbaar moest de man aangespoord worden om verder te
vertellen, vrezend dat zijn heer en meester het nieuws niet leuk zou vinden.
‘Als
je nu eindelijk mij eens vertelde waarom je hier zo komt binnenstormen, zou ik
tenminste kunnen uitmaken of al die herrie wel nodig is.’
De
boodschapper keek even vlug in de ogen van Dragosj, maar richtte direct daarna
zijn blik terug op de grond. ‘Milosj…is dood, Heer. Hij en twee van zijn mannen
zijn in stukken verscheurd door…eigenlijk weten we niet door wat of wie. We
hebben hun lichaamsdelen en hun bloed gevonden in het huis van Milosj aan de
Kaai. Het lijkt erop dat ze weinig of geen weerstand hebben kunnen bieden aan
hun aanvaller.’
Dragosj
verroerde geen vin. Hij probeerde zijn gevoelens van verdriet, woede en onbegrip
in toom te houden. Milosj dood, hoe kon dit? Een van de sterkste vampiers die
hij ooit had leren kennen. Hij had hem ooit nog gerekruteerd uit de bende die
de onderwereld van Parijs in handen had. Zijn tegenstander moet heel speciaal,
heel sterk zijn geweest. Te meer dat hij nog twee mannen bij zich had, zijn
gewone lijfwachten die ook van geen kleintje vervaard waren. Neen, dit vroeg om direct overleg.
‘Markus,
roep de Ouderenraad te samen. Ik wil hen hier binnen drie uur aan de
vergadertafel zien zitten. Geen uitvluchten, wie niet kan of wil komen, zal
persoonlijk met mij te maken krijgen. Het is niet omdat ik met een stok loop,
dat ik hen niet naar de zon kan zenden.’
De
dienaar knikte en spoedde zich naar buiten om de opdracht van zijn heer uit te
voeren. Hij wist dat sommigen zouden tegenstribbelen omdat ze niet de voorkeur
voor de opvolging genoten. Maar hij zou de dreiging woordelijk overbrengen aan
hen. Hij wist ook dat elk van hen dit goed zou begrijpen en aanwezig zijn.
……….
‘Diana,
liefje, je moet je niet zo laten opjutten. Die man zag gewoon een mooie vrouw
en hij heeft dat dan ook laten blijken. Moest je hem daarom direct van zijn
miserabel leven… en van zijn hoofd verlossen?’ Julius zei het wat plagend. Wat
kon hem het leven schelen van een gewoon mens. Het waren toch maar zwakkelingen
die niet eens van bloed hielden. Ze leefden minder lang dan een eeuw en in
alles waren ze inferieur aan vampiers. Traag van beweging en zwak van
gezondheid stonden ze heel wat lager op de ladder van de evolutie dan Julius en
zijn soortgenoten. Hij verachtte ze.
‘Ik
neem het niet als men mij behandelt als een of andere goedkope troela.
Trouwens, die melkmuil was amper vijfentwintig jaar. Wat dacht hij wel om tegen
mij schatje te zeggen. Ik ben de schat van niemand…Je moet zo niet zitten
lachen, Julius, ik ben ook niet jouw schat. Als je lief tegen me bent, mag je
me hoogstens Vrouwe Diana noemen. We zijn elkaar nog niet beloofd geweest.’
Julius
wist wanneer hij moest inbinden. Diana had weer een van haar kuren en dan was
er geen land mee te bezeilen. Je moest ze laten uitrazen, dan kwam alles weer
vanzelf op zijn pootjes. ‘Oké, Vrouwe Diana, ik heb gehoord Dragosj een van ons
gaat voordragen voor hem op te volgen. Wat zeg je daar op?’
Ze
draaide wat rond hem. Hij moest toegeven dat ze mooi was als ze boos was. Haar
lange krullende zwarte haar zwaaide van links naar rechts terwijl ze door de
kamer aan het ijsberen was. Ze had het figuur van een mannequin, maar haar
spieren waren harder en sterker dan vele van haar mannelijke soortgenoten. Haar
huid was melkwit en haar lippen aangezet met rode lippenstift trokken een
bloedrode streep in haar bleke gezicht.
Diana
was nog wat aan het pruilen maar wist wel wanneer ze goed moest denken en
wanneer ze mocht doorpraten. ‘Het is niet aan mij om de keuze van Heer Dragosj
te becommentariëren. Als hij een van ons kiest, dan…moeten we vereerd zijn.’ Ze
keek hem in zijn bruine gazelleogen die niet verraden dat hij een echt roofdier
was. Zijn golvend bruin haar gaven hem iets vrouwelijks, maar zelfs zijn beste
vrienden zouden hem dat nooit zeggen in zijn gezicht, als hun leven hen lief
was natuurlijk.
‘Wel…Vrouwe
Diana, als hij mij kiest dan zal ik gewoon vriendelijk bedanken.’
Diana
keek hem nu verbaasd aan. Ze wist dat het niet zo goed boterde tussen Julius en
zijn maker, maar om nu de grootste eer onder de vampiers te weigeren, dat was zelfs
voor haar een brug te ver. ‘Waarom zou je zo…verdomd stom zijn, Julius? Weet je
wel wat je zegt?’
‘Ik
weet heel goed wat ik zeg en hij zal het wellicht niet een verrassing vinden.
Maar ik heb mijn redenen. Het is niet dat ik…het niet zou kunnen of dat ik
vrees te kort te schieten bij zo’n verantwoordelijke positie. Ik gun hem gewoon
het succes niet. Punt.’
‘Maar
waarom ben je zo onmogelijk als het om Dragosj gaat? Kan je me dat vertellen of
ga je belachelijk doen en zeggen dat ik het toch niet zou begrijpen? Ik kan je
op voorhand zeggen dat ik die ongeëmancipeerde houding van je ten zeerste
afkeur.’
Julius
lachtte. ‘Je bent me een speciaal nummer, Diana. Ik heb nog niets gezegd en je
verwijt me zaken die ik niet eens heb beweerd. Het is niet dat je het niet zou
begrijpen, het is dat ik je vertrouwen in Dragosj niet wil schaden. Ik weet dat
je hem vereert, maar daar kan ik persoonlijk niet…niet meer achter staan.’
Diana
fronste haar wenkbrauwen. ‘Steeds als we op dat punt terechtkomen, bind je weer
in. Ik vraag mij af wat Dragosj je heeft misdaan, dat je zo’n wrok tegen hem koestert.
Julius, het kan soms wonderen doen om je hart te luchten en de dingen in
perspectief te zien. Misschien is Dragosj toch niet de man waar voor je hem
houdt.’
Op
dat moment werd er hard op de deur geklopt.
‘Binnen,’
antwoordde Julius.
Markus
kwam aarzelend binnen. Hij had waarschijnlijk gehoord dat Diana en Julius aan
het kibbelen waren en wou nu niet tussen aambeeld en hamer gevangen worden. Hij
wist dat Diana agressief kon overkomen en had reeds gehoord van haar laatste
slachtoffer in de bar die zij en Julius frequenteerde.
‘Je
ziet er bleker uit dan anders, Markus,’ verwelkomde Julius hem. ‘Je moet je
beter voeden. Dan krijg je wat meer kleur. Wat is er gaande dat je ons moet
storen?’
‘Milosj
en zijn lijfwachten zijn vermoord en Heer Dragosj roept de Ouderen te samen.
Gezien jullie ook in de raad van de Ouderen zetelen, moest ik jullie officieel uitnodigen
om binnen…,’ hij keek even op zijn horloge, ‘anderhalf uur in de vergaderzaal
aanwezig te zijn.’
Zowel
Diana als Julius zagen er geschrokken uit. Milosj was voor geen kleintje
vervaard en zijn lijfwachten evenmin. Dit was een crisissituatie. ‘Juist, we
zullen er zijn, Markus,’ antwoordde Julius tegen zijn zin. Nu zou hij toch nog,
willens nillens, voor Dragosj moeten verschijnen. Maar de dood van een van de
hunnen, betekende dat alle vetes even opzij moesten gezet worden.
Diana
en Julius lieten de woorden van Markus niet koud worden en namen beiden hun zwart
lederen vest en vertrokken naar de vergadering die Dragosj had samengeroepen.
© Rudi J.P. Lejaeghere 21/12/2014
Reacties
Een reactie posten