Steen: Hoofdstuk 2
Juist naast de deur van
een somber pand hing een uithangbord waarop onder een beeld van een steigerend
dier de naam ‘Het Zwarte Paard’
geschreven stond. De lucht was zwanger van een soort energie die afstraalde van
de bezoekers van dit pand. Het was een soort herberg voor magiërs en andere
lieden die enigszins met hen vertrouwd waren.
Het interieur was volledig uit eikenhout als
voorzorgmaatregel om de samengebalde magie binnen te houden. Metaal geleidde te
veel van de bezweringen die hier in de lucht hingen en cement en baksteen zou
zijn samenhang verliezen en instorten door de vele spreuken die in de hoofden
van de tovenaars ontstonden.
De kracht van het uitgesproken of het in de geest
bedachte woord was geen partij voor de stevige houten constructie van het
gebouw. Het hout was trouwens zelf alvorens het deel maakte van de constructie,
bezworen met een spreuk van bescherming.
Dit was nodig. Het zou onbezonnen, zelfs gevaarlijk zijn
moest een van de bezweringen ontsnappen en zich hechten aan een of andere
toevallige voorbijganger. Hier in deze omsloten ruimte kon iedereen naar
hartenlust aan magie doen, om elkaar te testen of om ervaring op te doen.
Het was niet zo dat er geen regels waren. De ‘Kra Duras’ of de vereniging van Zwarte
Magiërs hadden een waslijst van voorschriften die men moest nemen bij het
uitspreken of bedenken van een magische formule. De oudere tovenaars moesten
niet eens de woorden zeggen om iets te verkrijgen om magische wijze. Deze waren
zo geoefend, dat enkel het denken van de formule reeds genoeg was om de
elementen naar hun hand te zetten. Jongere tovenaars en leerling-magiërs
probeerden allerhande oefeningen op elkaar uit. Soms liep dat wel eens verkeerd
af. Een van de leerlingen had ooit een van zijn vrienden in een vlieg
veranderd. Maar gezien er meerdere van deze diertjes rondvlogen vonden ze de
juiste niet meer terug om de bezwering ongedaan te maken. Het was een harde les
om te leren. De leerling-tovenaar werd gestraft met de zwaarste straf en dat
was het afnemen van zijn magische aanleg.
Vandaag zat Joeri Marten voor zich uit te staren aan het
venster van Het Zware Paard. Hij had een afspraak met een voornaam persoon.
Joeri zuchtte diep. Het was een moeilijke voormiddag geweest. De jonge Marten
was leerling-tovenaar en hij had juist een paar lessen gekregen van Magister
Darius Felten. Joeri was verschillende keren in de fout gegaan toen Magister
Felten hem vragen had gesteld over het hoofdstuk dat ze gisteren hadden moeten
eigen maken. Transformatie en aanbelangen: een leerstof die hij maar niet onder
de knie kreeg niettegenstaande hij zijn mannetje kon staan op vele andere
vlakken van de magie.
Hij zag door het venster van het Zwarte Paard de vele
voorbijgangers na. Het was een bonte bende en gezien het marktdag was, kleurde
de straten van vreemdelingen. Joeri zag de kleurige mensen van zijn eigen
provincie Westoord. In tegenstelling tot de donkere klederdracht van de orde
van de magiërs, tooiden de Westoordse inwoners zich in helderblauwe, knalrode
of soms wel uitzonderlijk eens in kanariegele gewaden. Op hun hoofd droegen
sommige mannen een even kleurige hoofddoek die zoals het hoorde , in hetzelfde
kleur was als hun broek. Hun jassen waren meestal aan de armen versierd met
brokaat, zeker bij hen die wat rijker waren dan hun mede-inwoners.
Niettegenstaande de gelijkenissen tussen de provincies
van Bovenland in klederdracht, waren de kleurrijke stoffen die ze kozen voor
hun gewaden toch wat verschillend. Kondorezen waren in tegenstelling tot de
Westoorders – die voor hun kleren één enkele kleur kozen - meer favoriet van
gemengde kleuren, vooral in hun bovenkleding. Hun broeken droegen een
hokjesmotief in blauw en rood terwijl hun vesten geen kanten randen hadden. De
Speloekers die voor hun broeken een hokjesmotief van geel en rood gebruikten,
droegen geen hoofddoek en maakten hun hoofdtooi op in een knotje of paardenstaart.
Hun huid was ook donkerder dan deze van Westoord of Kondor. De vrouwen van de
bovenlandse provinciën kleden zich als hun mannelijke partners.
Niet alleen Bovenlanders passeerden het pand. Velen uit
Benedenland hadden de dagenlange tocht gemaakt om het marktgebeuren in
Carpagio, hoofdstad van Westoord mee te maken. Hij zag mensen uit Spira die met
hun vesten met korte mouwen fier waren met hun getatoeëerde tekeningen op hun onderarmen.
Men kon hieraan hun aanzien en rijkdom lezen via de tekens die hun lichaam
sierde.
Zo zag Joeri
op een gegeven moment een koopman waarvan zijn beide armen rijkelijk bedrukt
waren met allerhande tekens. Dit zou een heel welstellend man moeten zijn.
Gezien de ringen aan zijn vingers en de vier lijfwachten die hij meehad was dit
vast en zeker een van de rijkste handelaars van Spira. Ook inwoners van Konteki
en Mandregon waren beschilderd op de voorarmen met de vreemdste tekens. Lieden
uit Konteki kon je onderscheiden door de zwarte tulbanden die ze droegen.
Daarentegen waren de meerderjarige mannen van Mandregon kaal geschoren.
De vrouwen
uit de drie provinciën waren minder te onderscheiden. Aan hun gordel of riem
droegen deze meestal een combinatie van halflange linten die aantoonde uit
welke streek ze kwamen. Rood en wit waren de kleuren van Mandregon, blauw en
rood deze van Konteki en de vrouwen uit Spira kozen voor zwart en geel.
Eindelijk zag
Joeri de persoon waarvoor hij naar Het Zwarte Paard was gekomen. Een jong man
met zwart haar en in onberispelijke klederdracht in de koninklijke kleuren,
bruin en groen. Karel Steen probeerde niet op te vallen. Dat was natuurlijk
even moeilijk als de aanwezigheid van een vos in een kippenren. Gezien zijn
gezicht door iedereen van het verbond was gekend, was dit praktisch onmogelijk.
Niettegenstaande de meeste bezoekers van Het Zwarte Paard hem kenden, lieten ze
dit niet blijken. Een korte blik bij het binnenkomen en daarna gingen de
gesprekken weer normaal door.
De jonge
troonpretendent streek arrogant door zijn haar en keek rond totdat hij Joeri
Marten in het oog kreeg. Hij zette zich voor Joeri op een houten stoel en
maakte even een gebaar naar de waard. Deze bracht hem een kroes van zijn beste
bier waarvan Karel Steen eerst een grote slok nam vooraleer hij zich tot Joeri
wendde.
‘Mmm, ik had
echt dorst… En, mijn beste Joeri, heb je nu al kunnen praten met iemand van de
Kra Duras over mijn opdracht?’ Karel Steen keek de jongeman van boven zijn
kroes aan met een ongeduldige blik.
Joeri oogde
wat nerveus. Het was nu ook niet zijn gewoonte om iedere dag te gaan tafelen
met de kroonpretendent. Karel Steen zou de opvolger worden van de overleden
Koning Konrad, dat wist iedereen. Zijn aanwezigheid in de herberg Het Zwarte
Paard was weliswaar niet vreemd, gezien hij regelmatig hier een stevige pint
kwam drinken. Maar het verschil in status werd toch ervaren in het feit dat
niemand hem uit zichzelf zou aanspreken.
‘Het is een
probleem, Monseigneur’ begon Joeri, ‘zoals we reeds bij een vorig gesprek
hadden geconcludeerd, is het zonder twijfel nodig dat de Koningsring aan de
vinger van de opvolger van Koning Konrad moet geschoven worden. Zonder dat
teken van de Kroon, geen opvolger. Dat hebben mijn bazen wel degelijk
bevestigd….en is het zeker dat die verloren is gegaan. Hebt u wel overal gezocht?’
‘Overal,’
bevestigde Karel. ‘We hebben de kroon en het zwaard, maar de ring zat niet aan
zijn vinger, noch in een van de zakken van zijn kleren. Mijn bedienden heb al
zijn kamers doorzocht, zelf het paleis ondersteboven gehaald om dat rotding te
vinden. Maar helaas! Kan je niet met je krachten een zoekspreuk of zoiets
uitspreken om het juweel op te sporen? Een tovenaar bezit toch allerhande
mogelijkheden om zo’n probleem op te lossen veronderstel ik?
Joeri keek
even bang. Bang omdat het antwoord de cholerische Karel Steen niet zou
aanstaan.
‘Als we een
doosje zouden hebben, Monseigneur, waar de ring had ingezeten, of wat
schraapsel van de zetting van de ring, zouden we dat inderdaad kunnen doen.
Maar anders…denk ik is de ring verloren.’
Karel Steen sloeg
van boosheid hard met zijn vuist op de tafel. Iedereen zweeg een paar tellen,
maar toen hij hen recht in de ogen keek, begonnen de gesprekken weer op gang te
komen. Niemand wou de woede van de kroonopvolger over zich laten komen.
‘Ik moet die
ring krijgen, anders gaan er koppen vallen. Al moet ik…Plots dacht Karel Steen
aan iets. ‘Wat als je zijn ringvinger zou hebben, zou je daarmee iets kunnen
uitrichten?
Joeri slikte
even. Wat zou hij daarop antwoorden?
‘Misschien.
De huid houdt niet zolang de sporen van de voorwerpen. Het is meer een indruk
van de dingen, maar dat zou mogelijkerwijs een aanduiding kunnen geven in welke
richting we moeten zoeken. Het is te proberen waard, maar hoe geraak je aan die
ringvinger?
De jonge
prins lachte. ‘Laat dat maar aan mij over. De tombe met de sarcofaag is nog
niet afgesloten en als koninklijke familie kan ik daar vrij rondlopen. Niemand
zal iets te weten komen. Ik bezorg je die klerevinger en jij doet de rest. Oké?
‘Oké.’ Joeri
huiverde. Hij was wel wat gewoon, maar zo’n koude kikker had hij nog nooit
meegemaakt.
© Rudi J.P. Lejaeghere
Reacties
Een reactie posten