Steen : PROLOOG
Het verhaal van Tom Varsen en het geslacht Steen. Een episch verhaal vol avonturen met tovenaars, heksen en ridders en sommige gewone mensen die niet zo gewoon zijn.
STEEN
STEEN
Rudi J.P. Lejaeghere
Een
gemeen mens beledigen is als een steen werpen in een modderpoel: men bespat
alleen zichzelf.
Inayat Khan
Indisch musicus,
schrijver en filosoof 1882-1927
PROLOOG
De oude man
zat wezenloos voor zich uit te staren. Hij was gekleed in een simpele maar
degelijke groenfluwelen pofbroek en een bruinleren vest versierd met brokaat
aan de hals en armen. Aan zijn voeten droeg hij halflange laarzen die zo op het
zicht jaren oud waren, maar nog steeds niet versleten. Onder het vest had hij
een sierlijk wit hemd aan waar op de hals twee rode letters waren in
geborduurd: K S.
Het haar van
de man die men Konrad Steen noemde, was wit en uitgedund door de jaren die men
eveneens kon tellen in de ontelbare rimpels van zijn verweerde gezicht. De
bruine teint van zijn gelaat was nu grauwgrijs, maar getuigde van een lang
leven buiten onder een schroeiende zon.
Aan zijn
middel had hij een zwaard hangen met een indrukwekkend heft. Goud en zilver
waren over het handvat geweven en in het midden daarvan pronkte een grote
edelsteen die het schaarse licht van de kaarsen weerkaatste in
regenboogkleuren.
De oude man
wist dat zijn tijd was gekomen. Hij had vele jaren van voor- en tegenspoed mogen
beleven. Koning Konrad mocht niet klagen. Gelukkig was hij het merendeel van
zijn levensjaren gezond gebleven. Zijn leven was gezegend geweest met vele
vriendschappen en een goede vrouw.
Lady Liliane,
zijn levenspartner ontviel hem echter vijf jaar geleden. Een korte en
meedogenloze ziekte had haar van hem weggenomen. Helaas had zij hem geen
kinderen kunnen schenken. Nu voelde hij zich een eenzaam mens zonder haar, een
gebroken oude man die blij zou zijn als de dood hem gauw zou halen.
Niet dat hij
ziek was. Helemaal niet, maar zijn leven was gebonden aan de profetieën. Hij
had goed geleefd, maar zijn noodlot zou hij niet kunnen ontsnappen. Hij dacht
aan de eeuwenoude woorden die de zieneres Diana ooit had geschreven.
De tiende van het koningsgeslacht die zal leven
in de eeuw van de Draken zal een goede koning worden, geliefd en geprezen door
zijn onderdanen. Rijkdom en gezondheid zullen hem ten dele vallen. Een lieve en
trouwe vrouw zal deze koning het grootste deel van zijn leven vergezellen en
hem gelukkig maken. Dit alles zal de koning bezitten, maar zijn vrouw zal hem
echter geen troonopvolger kunnen baren en zij zal hem na vijf jaar verdriet
voorgaan in de dood.
Naarmate
Koning Konrad ouder werd, was hij als tiende in de lijn Steen steeds meer in de
profetie beginnen te geloven. Als jonge prins kreeg hij deze profetieën met de
paplepel binnen. Niettegenstaande zijn leraren en de Magisters op de
onontkoombaarheid van deze woorden hadden geduid, geloofde hij toen als
jongeman niet echt in deze voorspellingen. Maar helaas kwam er zoals voorspeld
geen erfgenaam, hoe veel zijn vrouw en hij daaraan ook hadden gewerkt.
Het was vijf
jaar geleden dat Konrads levensgezel was heengegaan. Zou de profetie volledig
bewaarheid worden? Hij hoopte het bijna, omdat hij dan terug zou verenigd
worden met zijn lieve Liliane. Anderzijds liet hij zijn rijk achter zonder
opvolger. Het deed hem pijn omdat hij wist dat er geen goede opvolger in zijn
familie was.
De wet
schreef voor dat indien er geen opvolger in rechte lijn was, er gekozen zou
worden tussen de eerstgeborenen van de oudste broer of zuster van de Koning en
indien die er geen had, met de volgende in de lijn Steen. Als de opvolger
minderjarig was, zou zijn vader of moeder het regentschap overnemen tot de
troonpretendent meerderjarig was. Als er geen opvolgers waren bij deze personen
zou de oudste neef of nicht de scepter overnemen. Op die manier zorgde men voor
een jonge troonpretendent in plaats van een oudere persoon die binnen de
kortste tijd ook kon overlijden.
Helaas, was
de volgende in lijn de oudste meerderjarige zoon van zijn broer Harald . Jammer
genoeg was deze een nietsnut en een onverbeterlijke vrouwenloper. Daarbij had
hij nogal wat vrienden en sympathisanten onder het verbond van de Zwarte
Magiërs, een vereniging van tovenaars die niet erg geliefd waren onder de
inwoners van het rijk. Karel Steen was zeker niet van het materiaal gemaakt dat
diende tot koningen of regeerders. De koning voelde een groot misprijzen ten
opzichte van het oudste kind van zijn broer Harald.
Konrad wist
wat de Zwarte Magiërs in staat waren. Hij had hen bij de dood van zijn vrouw,
ten einde raad en ziek van verdriet, ook geraadpleegd. Ze vertelden hem dat ze
hem konden helpen om Liliane over de dood heen te spreken. Hij moest hen zijn
bloed schenken en iets van het lichaam van zijn overleden vrouw. Een haar, een
tand of zoiets. Hij vermoedde dat hij daarmee meer kwaad dan goed zou doen en
dat Liliane het nooit goed zou hebben gekeurd om op deze manier de dood te
bedriegen. Hij wees hen af, al deed het pijn in zijn hart dat hij nooit meer
zijn vrouw zou horen of zien. Konrad zou niet toegeven aan de achterbakse
manieren van het dubieuze verbond van de Zwarte Magiërs.
Hij draaide aan de Koningsring om zijn vinger. Deze had
hij ontvangen van zijn vader Bartelomeus toen hij de troon besteeg. Het was een
kleinood, niet echt mooi te noemen. De ring was verbonden met de troon als geen
ander uiterlijk vertoon van macht en recht op het koningschap. Met een zucht
haalde hij hem van zijn wijsvinger en met een bezwaarde pas spoedde hij zich
naar de kasteelput waaruit men dagelijks het verse water haalde. Het was voor
hem de enige manier waarmee hij de toekomst veilig kon stellen. Een berekend
risico om de troon aan Karel te ontzeggen. Zonder de ring, geen wetmatige
Koning, zo stond het in de wetten geschreven. Misschien vonden de lieden rond
de pretendent wel iets om daaromheen te werken en toch de macht te grijpen,
maar het volk had macht en kende evengoed de wet als de edelen. Al was het maar
op papier, de Raad van het Volk moest
zijn instemming geven als de opvolger niet van eerste rang was.
Bij de put gekomen, zuchtte de oude Koning. Met een
vermoeid gebaar liet hij het kleine juweel in de put vallen. De onderaardse
rivier zou hem wegvoeren. Hij hoopte zo ver dat niemand van zijn familie hem
zou vinden. Als iemand anders dan een rechtmatige troonopvolger hem vond, dan
nog zou deze hem niet kunnen dragen. Het was geweten dat hij bij iemand die er
geen recht op had, een zware allergie teweeg bracht. De hand kleurde dan rood
en jeukte als een genezende brandwond. Uiteindelijk zou de allergie zich
uitspreiden over het ganse lichaam van een onrechtmatige kroonopvolger.
Konrad wist ook
van een andere voorspelling uit de boeken van de zieneres Diana en hoopte dat
die evengoed uitkwam als deze van zijn koningschap was vervuld.
De ring zoekt zelf
zijn drager buiten de familie om. Wie het recht heeft hem te aan de vinger te
schuiven, zal zonder pijnen en het ongemak hem aan zijn vinger kunnen dragen.
De ring zal zijn Koning vinden, al bevindt hij zich aan de andere kant van de
Wereld.
Tegen wil en dank geloofde Konrad nu wel in de
profetieën. Het was zijn enige hoop. Na met een laatste krachtinspanning de
vele kasteeltrappen te hebben bestegen op weg naar zijn kamer, legde hij zich
op zijn bed te rusten.
Wens en
profetie kwamen in vervulling. Koning Konrad Steen ontwaakte niet meer.
© Rudi J.P. Lejaeghere
Reacties
Een reactie posten