Steen: Hoofdstuk 4
4
Karel Steen was voor geen kleintje vervaard. Zeker als
het om de troonsopvolging ging en de problemen die hij hieromtrent ondervond.
Hij zou nooit geen vorst worden als hij de ring niet zou vinden. Waar had die
nietsnut van een nonkel die steen gelaten? Hadden ze toch niet goed gezocht in
zijn vertrekken? Zou hij toch nog eens proberen en alles gaan doorzoeken of zou
hij hetgeen hij aan Joeri Marten beloofd had, kunnen leveren? De ringvinger van
Konrad Steen! Hij koos voor de rapste en de minst opvallende oplossing en ging
in de richting van de grafkamer met de sarcofagen.
Het kasteel was voor onbekenden een echt doolhof met
allerlei gangen en kamers die in elkaar uitliepen. Karel kende het als zijn
broekzak. Het duurde dan ook geen tijd of hij was via de keldergangen naar de
grafkamer gegaan waar alle Koningen van de lijn Steen waren opgebaard. Het was
de gewoonte de lichamen te balsemen en ze bij te zetten in de grafkamer van de
burcht.
Toen hij de zware deur ontsloot en ze met enige moeite
opendeed, kwam hem een muffe lucht tegemoet. Het was de lucht van de dood. Hij
zette zich over zijn weerzin, het moest. Anders zou hij nooit zijn doel
bereiken en hoe macaber zijn werk ook mocht lijken, hij zou geen stap achteruit
doen. Hij wilde niet falen.
Hij had bij de wetgever gevraagd naar de voorwaarden van
het koningschap. Niemand, buiten de persoon die de koning had afgelegd wist van
het ontbreken van de ring. Normaal gezien werd deze na de dood van een koning
en voor de kroning door de hofvalet in de daartoe dienende kist bewaard voor de
kroning van de opvolger. Daar lag nu het zwaard en de kroon in. Maar de ring
ontbrak.
Karel Steen
had ervoor gezorgd dat de valet in kwestie voorgoed zijn mond zou houden. Het
had hem niet veel moeite gekost om deze te laten verdwijnen. Een afspraakje in
de vroege avond was de bediende noodlottig geworden. Het gerucht ging dat hij
in het dorp de dag na de dood van Koning Konrad overvallen en vermoord was door
dieven. Die zou niet meer spreken.
De kamer met
de sarcofagen werd verlicht door de fakkel die Karel Steen had meegebracht. Het
licht wierp griezelige figuren op de wanden van de sarcofaagkamer. Men zou in
deze ruimte met de griezelige tomben gemakkelijk beginnen geloven in geesten.
De sfeer was er typisch voor. Geluiden werden weerkaatst door de muren en klonken
akelig. Maar Karel wist dat dit allemaal in zijn geest speelde. Hij slikte even
en ging door naar de plaats waar de sarcofaag van Koning Konrad stond.
Met veel
inspanning kon hij juist het deksel van de tombe openschuiven. Het zou
gemakkelijker gegaan zijn met z’n tweeën, maar Karel vertrouwde niemand in het kasteel.
Eén woord aan de verkeerde persoon en hij mocht het koningschap op zijn buik
schrijven. Je beste vriend was jezelf en daaraan had hij genoeg. Het stootte
hem voor de borst dat hij de hulp van Joeri Marten had moeten inroepen. Maar
dat was een noodzakelijk kwaad. Hij wist trouwens dat de Zwarte Magiërs geen
vrienden waren geweest van de dode heerser. Zij zouden hem niet verklikken. Hij
had hen een wettelijk statuut beloofd indien hij Koning Karel I zou worden en
dat hielp hem ook aan hun medewerking.
Daar lag hij
dan. Konrad Steen, met de handen gekruist over zijn borst en met een
onwerkelijke uitdrukking op zijn gezicht. Hij leek niet meer op de persoon die
hij was geweest tijdens zijn leven. Zijn gezichtstrekken waren strenger en
ingevallen wangen gaven hem een wat magere uitdrukking. Karels ogen werden
getrokken naar zijn rechterhand. Vooral de ringvinger waar er geen ring aan
zat.
Hij nam zijn
jachtmes en zonder veel te twijfelen nam hij de koude vinger vast en sneed hem
van het lichaam. Hij stopte hem in een zwart zakje dat hij op zijn beurt
wegstopte in een van zijn binnenzakken van zijn vest. Karel schoof de steen
terug over de tombe. Niemand had gezien wat er gebeurd was. Niemand had iets
gehoord. Als men hem zou tegenkomen op de terugweg naar de leefkamers van de
burcht zou hij gewoon zeggen dat hij wat gaan bidden was voor het zielenheil
van zijn overleden oom.
Karel Steen
glunderde. Nu had hij letterlijk de toekomst op zak. Hij grijnsde even om de
woordspeling. Toch verkocht hij vel van de beer niet voor hij geschoten was.
Hij hoopte dat Joeri nu met de vinger de ring kon opsporen, dan zouden al zijn
problemen opgelost zijn!
……….
Kemir had de wijze raad van Kobe opgevolgd. Hij was met
zijn verhaal naar de wetgever van Kamardam getrokken. Piet Nodin luisterde naar
zijn verhaal en vreemd genoeg was hij niet verbaasd.
‘Jongeman, je verhaal is niet een alleenstaand feit,’
reageerde Nodin terwijl hij met zijn hand door zijn baard wreef. ‘Deze week
zijn er hier en omstreken een vijftal mensen ontvoerd. Het waren niet allemaal
vrouwen maar de Dulka maakt geen onderscheid naar geslacht als het om slaven
gaat. Meestal nemen ze de personen die het meest kwetsbaar zijn, vrouwen en
kinderen die ze opleiden om al hun vuile werkjes op te knappen. Ik kan je de
namen geven van hun gezinsleden, maar ik vrees dat je niemand zal vinden die je
zal vergezellen. Iedereen is bevreesd voor deze monsterachtige wezens. Ze zien
er bijna uit als mensen, maar hun aard is wreedaardig en ze hebben een
bovenmenselijke kracht die ze aanwenden bij de minste tegenstand.’
De jonge man zuchtte.
‘Is er dan niemand die me kan of wil helpen. Dat kan toch
zomaar niet ongestraft gebeuren. Als we niets doen, komen ze straks om nog veel
meer mensen. Ze zullen ons als weerloos en gemakkelijke prooien vinden.
Nodin knikte instemmend.
‘Ik moet je gelijk geven, maar we zijn geen krijgers.
Onze mensen zijn boeren en handelaars en kennen niets van vechten of wapens.
Het spijt me echt, Kemir Ocain, je kan het altijd proberen, maar zoals je zegt,
het spoor wordt koud en als je je moeder nog wilt weerzien, ga je nu in de
achtervolging moeten gaan.’
Kemir nam afscheid van de wetgever. Hij was er de kop van
in. Alleen wist hij dat hij niet veel zou kunnen doen. Als hij de bende zou
terugvinden die zijn moeder had ontvoerd, misschien zelfs nog een grotere groep
Dulka’s als ze zich verenigden met de andere benden die de andere inwoners had
ontvoerd, was hij geen partij voor zo’n grote groep.
Hij zou het toch proberen. Zijn leven was anders niet
veel waard als hij hen zou laten vluchten met zijn moeder. Hij zou met zichzelf
niet kunnen leven als hij ze zou laten wegkomen met zo’n daden.
Toen hij terug bij zijn hut was, begroef hij de dode
Dulka. De bewusteloze Dulka was jammer genoeg na de raid op zijn huis en nadat
hij de ontvoering van zijn moeder had vastgesteld, verdwenen. Hij had harder
moeten slaan, die verdomde monsters verdienden niet beter. Hij verzamelde wat
proviand en een waterzak en gordde het zwaard om van de Dulka die hij in het
gevecht bewusteloos had geslagen. Hij had Witte Wolk gezadeld, maar zou de
eerste mijl te voet gaan en te samen met zijn hond Donk het spoor moeten
terugzoeken. Witte Wolk leidde hij aan zijn hand en zijn bijl droeg hij op zijn
rug en een wandelstaf in zijn linker. Die kon ook dienen als wapen. Zo vertrok
hij, het spoor volgend door de struiken en in het woud van Bandar, in
achtervolging van de ontvoerders.
……….
Theresa Ocain had niets kunnen uitrichten tegen het brute
geweld van de Dulka’s. Een van die monsters had haar gegrepen en haar over zijn
schouders geworpen. Hoeveel zij ook sloeg en krabde, het wezen had veel te veel
macht. Zij had nog geprobeerd een stevige stenen kruik op het hoofd van een van
die Dulka’s kapot te slaan. Maar die had haar een vuistslag gegeven zodanig dat
ze een tijdje bewusteloos was.
Toen ze weer bijkwam, liepen ze door het bos. Ze waren
met zijn vieren. Een van de Dulka’s bloedde. Kemir had hem waarschijnlijk
verwond. Het was zijn verdiende loon. Jammer dat het niet erger was, dacht ze
grimmig.
De monsterlijke wezens zetten er een flinke pas in.
Theresa probeerde te kijken waar ze naartoe werd gebracht. Maar in het donker
waren haar ogen niet zo goed meer. Ze vreesde niet voor haar leven. Als men ze
dood wou, zou dit al lang gebeurd zijn. Ze dacht ook niet dat ze zich wilden
vergrijpen aan haar, gezien haar ouderdom, maar je wist maar nooit.
De Dulka’s gromden in hun vreemd taaltje tegen elkaar.
Blijkbaar moest het grappig geweest zijn, want de andere ontvoerders grinnikten
alsof ze een goede grap hadden gehoord.
Ze kwamen bij een open plek in het bos aan, waar er een
vijftal paarden waren vastgebonden. Theresa probeerde nogmaals te ontvluchten
door haar belager te krabben, maar dat lukte niet. Ze bonden haar handen en
voeten en wierpen haar schrijlings over de rug van een van de grote paarden.
Nadat ze hun kamp hadden opgebroken had de hoofdman, een kerel die nog groter
was dan de rest, het order om te vertrekken.
Zal ik Kemir ooit
nog terug zien, dacht Theresa. De vertwijfeling sloeg toe. Zolang ze nog
moed had gehad en dacht dat Kemir hen nog kon inhalen had ze nog een beetje
hoop gehad. Nu dat ze verder gingen te paard, vermoedde ze dat Kemir minder
kansen had om haar te redden.
Het Woud van Bandar was dicht begroeid en menige maal
moesten ze afstijgen om de weg vrij te maken. De rivier de Zifra sneed het woud
in twee delen door. Het was zeker nog een dagreis naar de rivier en dan moesten
ze een plaats vinden om die te doorwaden en naar het andere deel van het woud
te trekken. Daarna volgde de grens en Mandros, het land van de Dulka’s. Eenmaal
ze daar waren, was alle hoop op redding verloren.
……….
‘Hier heb je je vinger, Magiër. Nu is het aan je. Kan je
de klus klaren?’ Karel Steen gaf hem het zwarte zakje met het nodige kleinood.
Ze hadden weer afgesproken in Het Zwarte Paard en voor een kroes bier waren ze
hun verdere plannen aan het bespreken.
Joeri Marten nam het zakje aan en wierp een nieuwsgierige
blik in de inhoud ervan.
‘Ik zal mijn best doen. Mijn meester Magister Darius
Felten moet de bezwering doen. Die is nogal ingewikkeld en ik zelf heb die
kracht nog niet. Maar ik heb moeten liegen over de herkomst van de vinger. Ik
heb hem verteld dat dit een opdracht was van een gewone burger. Een verloren
ring van een niemand is een heel andere zaak dan de ring van een overleden
Koning.’
Karel Steen was niet onder de indruk van de smoes van
Joeri.
‘Mij gelijk, als je maar kan zeggen waar ik moet zoeken
achter deze verdomde ring.’
‘Je mag nu niet denken dat hij de locatie tot op de voet
zal kunnen weergeven. Magie is geen wetenschap, al leunt die er dikwijls heel
dicht aan. De wetenschap leert ons over de natuurverschijnselen, oorzaak en
gevolg. Magie is iets scheppen uit niets. In het beste geval, zal de
bezweringsspreuk ons laten weten in welke streek we moeten zoeken met misschien
enkele schemerige indicaties over het uitzicht van de plaats waar de ring nu is. Misschien is het aan te raden
om een groep mensen klaar te houden die de omgeving van die plaats dan kunnen
doorzoeken.’
‘Laat dat maar aan mij over, zorg nu maar dat ik zo rap
mogelijk nieuws krijg over de ring. De vinger heb ik niet meer nodig. Wil hem
na gebruik vernietigen.’ Karel Steen verliet de herberg en liet een
verbouwereerde Joeri Marten achter.’
Joeri zat met een dilemma. Eigenlijk had hij niet te
kiezen, maar dat maakte het er niet gemakkelijk op. Karel Steen wist dat hij
met vervalste referenties lid geworden was van het verbond van de Magiërs en
dat gebruikte hij als pressiemiddel. Hij kon natuurlijk de waarheid vertellen,
maar dat zou het einde betekenen van een opleiding die hem macht zou
verschaffen. Zolang Karel Steen leefde, zou hij macht over hem hebben. Maar
misschien was die samenwerking nog niet zo slecht. Een koning, of liever gezegd
een koning in wording onder zijn kennissenkring kon hij misschien gebruiken om
een heel geliefde positie te bereiken. Magiër van het hof! Als hij de vinger
niet zou vernietigen na gebruik voor de bezwering, zou hij dit als tegengewicht
kunnen gebruiken tegenover de kennis die Karel Steen over hem had. Ja, dat zou
hij doen!
© Rudi J.P. Lejaeghere
29/12/2014
Reacties
Een reactie posten