Bloeddorst: Hoofdstuk 4
4
CANNAE Italië, 2 augustus
216 V.CHR
De Carthagers rukten nu in volle sterkte op tegen de grote overmacht van
de Romeinen. Ze werden gewoon omringd door een kleinere troepenmacht van de
onderbevelhebber Hasdrubal die met zijn Punische strijdkrachten alles in het
werk stelde om de chaos die onder de Romeinen heerste, nog te vergroten.
Hasdrubal was zichzelf niet meer.
Een kracht die hem vreemd was, vloeide door zijn aderen. Hij zag het
oorlogstafereel door andere ogen. Hij rook de paniek in de gelederen van zijn
vijand. De wanorde van de achterhoede die zij hadden aangevallen was
overduidelijk. Hij leidde zijn Punische infanterie verder in de bloedige
strijd.
Met bloedstollende kreten vocht
iedere soldaat van zijn kamp om de overwinning. Hasdrubal zelf, hakte en
kerfde. Hij zag lichaamsdelen vallen, bloed spuiten uit open wonden. Genade was
een onbekend woord, het diende enkel maar de zwakkelingen. Op sommige plaatsen
werden zij onthaald door speerwerpers,
maar dit was een minderheid.
De meeste van de Latijnen was in paniek door de charges die de mannen
van Hasdrubal uitvoerden op de dicht opeen staande groepen voetvolk. Deze
trachtten midden in een wanordelijk kluwen hun leven te redden. Het Romeinse
voetvolk zat in de val. Zij waren door een listig manoeuvre van de
onderbevelhebber van Hannibal in de pan gehakt. Volledig omsingeld was er voor
hen geen hoop meer.
Hasdrubal zag niet alleen het bloed vloeien. Hij hoorde het ook spreken
in een taal die hij alleen verstond..
‘Niets kan je raken. Proef de kracht in het rood van het bloed. Scheur
je vijanden uiteen en drink hun leven, teug voor teug, slag na slag. Je
bloeddorst kan je enkel maar stillen door iedereen tot de laatste Romein af te
slachten.’
De stem had hem de laatste dagen geleid. Hij wist niet wanneer het
begonnen was, maar plots was ze daar. Dwingend en controlerend, soms stil
fluisterend in zijn hoofd, een andere keer hem luid aansporend, vloekend en
tierend als een wilde duivel. Zijn gedachten waren gevuld met rood. Rivieren
vol stromend levenswater, waar hij zich in zijn dromen aan kon lessen. Een sterke
hunkering ontstond in hem, sterker dan al zijn instincten, groter dan al zijn
andere levensbehoeftes. Hij moest en hij zou drinken van zijn vijand of hij zou
ten ondergaan in het strijdgewoel terwijl hij het probeerde.
Plots zag hij de Romeinse consul Paullus wat verder op een steen zitten.
Gewond aan het hoofd en zonder zijn paard. Een van zijn mannen bood hem nog zijn
paard aan, maar de Latijn weigerde dit. Een rode waas kwam voor de ogen van
Hasdrubal en hij spoedde zich naar de gewonde man. De consul was geen partij voor de razernij die uit de
handen van Hasdrubal vloeide. De eens zo roemrijke consul Paullus werd in een
paar tellen afgeslacht als een varken. Hasdrubal stopte niet, hij bleef houwen en
likte het bloed van zijn vijanden van zijn lippen. Een smaak die hem gek
maakte, hij wilde steeds maar meer. Hij had geen tijd om te doen wat hij
eigenlijk het liefst wilde. Zich ingraven in het vlees van de stervende
slachtoffers en hen leegzuigen tot er geen enkele druppel meer in hun lijf zat.
De rode bloeddorst had een nieuw lichaam gevonden, een omhulsel die het
toeliet om voor een moment zijn dorst te lessen in dit bloedbad van
tienduizenden Romeinen in een slag die men nog eeuwen zou herinneren. Hasdrubal
wist dat hij na deze veldslag, een ander doel zou moeten zoeken. De wezens van
de nacht waar zijn oude moeder hem nog had voor gewaarschuwd als hij een jongen
was. Die monsters met hun vlijmscherpe hoektanden. Schepsels van de nacht,
bewoners van het duister. Als hij dacht aan deze nachtwandelaars, kookte zijn
eigen bloed, klopte zijn woede als een voorhamer in zijn hoofd. Vanaf morgen
had hij een andere vijand. Slechts met hun bloed te vergieten zou hij rust
vinden.
……….
Daniël
Ainsworth had gedaan wat de stem beval. Hij had zijn blokhut in brand gestoken.
Alle sporen van zijn verachtelijke menselijke daden moesten vernietigd worden.
De drang om mensen te belagen en te ontvoeren was er niet meer. Die was
vervangen door een verzengende haat jegens vampiers. Daniël had nooit geweten
hoe hij deze nachtwezens op zou moeten sporen. Dat gaf echter niet. Vladimir
Sango, de man die hij nu was, wist dit wel.
Zijn
nieuwe identiteit had hem doorvloeit als het bloed dat door zijn aderen liep.
Hij was nu Vladimir Sango in hart en nieren. Zelfs als hij in de spiegel keek,
herkende hij niet meer die scheve lach die hij altijd had gehad. Hij
verwonderde zich over het litteken die op zijn linkerwang van zijn oorlelletje
tot aan zijn mondhoek liep. Hoe was het daar gekomen? Een souvenir uit het
minderwaardig leven van dit lichaam waar hij nu in verbleef, iet dat niet
belangrijk was.
De
nacht was gevallen in Roskam. Niet van het ene moment op het andere. Sommigen
zouden dit misschien wel zo beschrijven. Vladimir had het aan de merel gehoord,
die een ander lied zong dan tijdens de dag. Hij had in gedachten de kraaien
gevolgd, die een slaapplaats zochten in de kruinen van de hoge bomen. Zelfs de
ratten hoorde hij trippelen, op zoek in de nacht naar iets om aan te knagen. Wat
rottend vlees van een dode straatkat of dat lijk van die zwerver die men morgen
onder de brug aan de rivier zou vinden. De man was gestorven aan het drinken
van ondeskundige bereide alcohol. Vladimir rook de wasem van de giftige
methanol die rond de gestorven man hing.
Hij
hoorde ook de gesprekken van de hoertjes met hun potentiële klanten. Het
ritselen van de bankbiljetten die van eigenaar verwisselden. De geur van hun
lichaamssappen die rijkelijk vloeiden in het donker van de nacht. Een tijd waar
brave huisvaders, jagers werden en hun verdwenen jeugdige viriliteit tijdens
het uitoefenen van hun donkerste fantasieën wilden terugwinnen. Hij hoorde het lallend
gelach van de brave dochters en zonen, die even onder de supervisie van hun
ouders ontsnapt waren, en de donkere randjes van de maatschappij aan het
bewandelen waren.
Vladimir
spitste zijn oren. Dit was het, het geluid waarop hij had zitten wachten. Een
zacht geluid, als van glijdende zijde langs een lichaam. Het geluid van
bewegingen die een sterveling nooit zou opvallen. Een vampier had zijn tanden
in iemands nek gezet. Hij zou echter de roep hij hoorde, de drang die hem
dreigde te overmeesteren, in de hand moeten houden. Hij zou voorlopig de
nachtwandelaar zijn gang laten gaan, hij zou dat verachtelijk wezen zijn
slachtoffer laten leegzuigen. Een laatste traktatie die hij de man toeliet
zonder dat die het vermoedde. Vladimir zou de man volgen op zijn strooptocht,
waar zijn weg ook mocht leiden. Dat duivelsgebroed zou hem naar het nest leiden
van zijn vrienden, zijn soortgenoten. Daar zou Vladimir Sango ongenadig
toeslaan.
De
nacht duurde lang en de vampier had een buitengewone grote appetijt. Bijna
ieder twee uur scoorde hij zich een nieuw slachtoffer. De ene keer was het een
jonge vrouw die na wat overwerk, laat naar huis liep. Ze gilde niet eens toen
de vampier haar een donkere steeg introk en zijn tanden in haar blanke hals
zette. De andere keer was het een grijsaard die nog een ommetje liep met zijn
hond vooraleer hij slapen ging, een oud mens die zich niet kon verdedigen. De
hond brak hij gewoon de nek. De vrouw van de oude man zou tevergeefs in bed op
hem wachten. Terug een aantal geheimzinnige vermissingen. Een spoor die
Vladimir als de beste kon volgen. Al lieten deze moderne nachtwandelaars geen sporen achter zoals vroeger, het feit
dat er op een bepaalde plaats verschillende mensen verdwenen, was voor hem
reeds een teken. Hij markeerde tijdens de dag verschillende plaatsen met een
rode x op een kaart. Allemaal stadjes met een onrustwekkend cijfer aan
onopgeloste misdaden.
Soms
vond met na een tijd een aantal slachtoffers terug. De ene verzwaard met stenen
en in de rivier gedumpt, een ander begraven op een afgelegen plaats. Mensen
geloofden niet meer in vampiers. Het was dan niet te verwonderen dat ze over de
twee kleine wondjes keken in de nek van de ongelukkige stervelingen. Een
enkeling misschien wel, maar die werd afgedaan als gek of iemand die graat wou
opvallen door het vertellen van straffe verhalen. De naïviteit van mensen verwonderde
Vladimir niet meer. Men geloofde enkel nog in de magie van de techniek, die een
nieuwe afgod geworden was.
Het
daglicht zou niet lang meer op zich laten wachten en hij voelde het ongeduld
van de prooi die hij volgde. Een primaire angst die hij kon ruiken. De
nachtwandelaar dacht aan de ochtendzon en wat die voor hem betekende als hij
niet op tijd kon schuilen. Zou hij nog op tijd bij zijn nest geraken? Vladimir
hoopte dat zijn prooi zijn tijd goed had berekend, anders zou zijn wachten voor
niets zijn geweest.
Hij
verkleinde de afstand tussen hem en de vampier. De man maakte bijna geen geluid
terwijl hij zich verder spoedde langs de straten en door kleinere stegen.
Vladimir schuilde in een portiek toen hij de man zag stoppen voor een onbewoond
pand. Er waren planken voor de vensters geslagen en op de muren en de deur was
er graffiti geschilderd. De nachtwandelaar duwde met enige moeite de deur open
en verdween. Vladimir had het nest gevonden!
Nog
een kwartier en de zon zou de dag gaan groeten met haar eerste stralen.
Langzaam liet hij de kracht komen. Als langzaam vloeiende lava die uit zijn
binnenste naar omhoog vloeide, voelde hij de woede en de razernij toenemen. Hij
had geen moeite met de zware deur die het pand afsloot. Met een paar slagen versplinterde
die en kon hij de ruimte binnen gaan.
Hij
stond even stil en stak zijn neus in de lucht. Muffe geuren drongen door tot in
zijn neus. De geur van de dood kwam uit de kelder. Traag maar zelfverzekerd
keerde hij zijn stappen naar de kelderdeur. Ze wisten dat hij kwam. Hij kon
bijna hun gedachten horen. Ze zaten als ratten in de val en ze beseften dat hij
de rattenvanger was. Zijn stappen echoden op de keldertrap.
Een
lang gewelf van zowat dertig meter lang strekte zich uit onder de grond. Hier
lagen zeker vijftig van die monsters. Met hun laatste krachten werden de
deksels van hun doodskisten weggeschoven en stapten ze op hem toe. Vertrokken,
grimmige gezichten keken hem aan. Er stond ook iets anders in hun ogen te
lezen…angst, echte doodsangst.
Zij
waren veel te traag voor hem en niettegenstaande hun kracht legendarisch was,
waren ze niet opgewassen tegen zijn vernietigende woede. Toen de eersten hem
aanvielen, begon het lichaamsdelen te regenen. Hij rukte armen en benen af,
beet met een zijdelingse snauw iemand de nek over. Niemand ontsnapte aan zijn
razernij. De vloer werd rood van het bloed van zijn vijanden. Ze schreeuwden
als gekeelde varkens. Een heel gepaste vergelijking vond Vladimir Sango, want
dat waren ze voor hem. Niets meer, niets minder.
© Rudi J.P. Lejaeghere 03/01/2015
Reacties
Een reactie posten