Bloeddorst: Hoofdstuk 6
6
Haar
lange bruinrode haar viel als warrelende golven langs haar gezicht en over haar
schouders. Ze was heel gewoon gekleed, een sober ensemble in blauw en grijs met
daarboven een witte regenmantel. Niettegenstaande haar poging om niet op te
vallen, stak ze als een vuurtoren uit tussen al de mensen die de straten van
Roskam bevolkten op deze regenachtige dag tijdens de week. Haar ogen hadden een
lichtgroene tint maar in het juiste licht zou men zweren dat er een zweem van
azuurblauw in te bemerken was. Het kastanjebruine kapsel gaf haar iets wilds en
gevaarlijks, een vrouw die moeilijkheden niet uit de weg ging en die van het
ene op het andere moment als een wild dier uit de hoek kon komen.
Mercedes
was zich niet bewust van de blikken van menige man, die haar bewonderend
nakeek. Zelfs niet van de minachtende en jaloerse blikken van de echtgenoten
van sommige onder hen. Haar hoofd stond niet naar die plotselinge interesse in
haar verschijning in het straatbeeld van Roskam. Op een ander moment zou ze hen
in een paar tellen bewust gemaakt hebben van hun inferioriteit.
Ze
was zeldzaam in haar soort. Magie was haar tweede natuur, maar ’s nacht voelde
ze zich pas vrij als ze na een pijnlijke maar verlossende transformatie door de
ongetemde natuur kon rennen. Tussen de wolven voelde ze zich volmaakter,
gelukkiger. Een wolfheks was niet alleen zeldzaam, het was ook een gevaarlijke
kruising. Ze werd geacht maar soms ook gevreesd bij zowel haar menselijke heks equivalent
als door de harige viervoeters.
Haar
visioen had haar naar Roskam gebracht. Het was eerst heel onduidelijk geweest.
Scherven informatie die ze moeilijk aan elkaar kon lijmen. Een gebroken spiegel
waardoor ze een vertekend beeld kreeg van wat er was en wat er nog moest komen.
De toekomst was reeds geschreven, niemand wist dit beter dan Mercedes. Zij wist
ook dat niemand minder dan zij die toekomst kon herschrijven. Op een of andere
plaats iets doen ontsporen of op een ander moment wat laten lukken wat volgens
iedereen moest falen. Haar invloed kon het lot van de wereld doen veranderen.
Het was een waarheid die zij geleerd had van haar moeder Pandora, de machtigste
wolfheks uit de geschiedenis.
Er
mocht echter niet veel verkeerd gaan. Ze had niet alles in handen. Zoveel
werkelijkheden, zoveel uitkomsten en zo weinig slaagkans. Het was een wereld
verdronken in het bloed en in het vuur geweest, die ze in haar visioen had gezien. Het was begonnen met de
nachtwandelaars, deze vampiers die niet echt tot haar vriendenkring hoorden.
Normaal gezien zou ze geen medelijden hebben met hun uitroeiing. Het was een
ras die even oud was als het hare, maar zij had als heks macht over haar
transformatie. De vampiers waren slaven van hun drang naar bloed, hun
oncontroleerbare dorst. Ze had wel respect voor hun kracht en hun
overlevingsdrang door de eeuwen heen. Niemand kon zolang bestaan zonder dat hij
beschikte over uitzonderlijke eigenschappen.
Mercedes
had de slachting in Roskam van het nest vampiers niet kunnen voorkomen. Ze had
het wel gezien. Maar het waren de geesten van verschillende slachtoffers die
haar slaap verstoorden met schrikwekkende beelden. Een man die meer was dan
zijn verschijning mocht doen geloven, een man waarin een kracht huisde die
ouder was dan de aarde, had haar uit haar beschuttende cocon laten komen. Haar
huis die onder verschillende spreuken beschermd werd, was haar burcht, een
versterkte veste. Van daaruit kon ze veel doen. Maar dit was een uitzondering.
Ze moest ter plaatse zien, voelen, ruiken hoe het geweest was. Mercedes moest
kunnen constateren dat ze gelijk had. Normaal gezien was ze zelfs wat arrogant
als iemand haar gelijk ontkende. Vandaag zou ze nederig en zelfs blij zijn als
iemand met zekerheid zou kunnen zeggen dat ze zich vergiste.
Het
duurde niet lang vooraleer ze voelde dat de atmosfeer veranderde. Ze naderde de
plek van het onheil. De kracht van de slachting hing nog in de lucht. Vele
geesten waren nog niet vertrokken naar de Andere Kant. Zo was het dikwijls bij
een bloedige moordpartij. Het was een spanning die ze kon proeven, bijna
metaalachtig van smaak, maar dan als een gevoel die haar brein binnensijpelde.
Een gewaarwording van angst, vrees voor de vernietigende kracht van deze
vijand.
Ze
opende bijna met walging de deur naar het onbewoonde pand. Een walm van kwaad
gleed langs haar heen, trok door haar lichaam en deed haar een paar tellen
stilstaan alsof de aanraking met de klink haar hele lichaam had doen bevriezen.
Haar richtingsgevoel trok haar verder naar de kelder. In haar visioen had ze
uiteengescheurde lichamen gezien, bloed dat overdadig vloeide, op de muren open
spatte die ze zag in haar dromen. Ze had de schreeuwen gehoord, ze had de woede
gevoeld van hij die zich vandaag Vladimir Sango noemde, maar ook de gillen en
de kreten van de zieltogende nachtschepsels. Het kleine haartjes op haar armen
stonden pijlrecht. Statische elektriciteit deed haar vlammenrode haar
uiteenwapperen. Haar ogen gericht op een andere dimensie zagen de schrikwekkende
taferelen terug, als een film die zich voor haar ogen afspeelde. Ze kon echter
de knop niet omdraaien. Zelfs als ze haar ogen sloot, zag en hoorde ze de dood
in al zijn gruwelijke aspecten.
Mercedes
bleef onderaan de trap stil staan en keek uit op het gewelf waar het allemaal
gebeurd was. De ruimte in al zijn atomen, in zijn kleinste partikels die
rondzweefden in dit duistere oord, trilde nog na van het onmeetbare geweld die
er losgelaten was. Voorzichtig hief ze haar armen horizontaal, haar handen open
met haar vingers wijd open gespreid. Het
waren twee antennes die alles opvingen wat er nog van het schepsel aanwezig was
in de ruimte. Ze ontdekte een stuk zwarte materie die sterker was dan de
gevaarlijkste bom die de mens ooit had uitgevonden.
Dit was nog maar een voorproefje en
Mercedes wist het. Ze had het voor alle zekerheid nog eens nagekeken in de
tekenen. Ze had de theebladeren gelezen en de sterren geraadpleegd, ze had de
kaarten gelegd en de dobbelstenen geworpen. Maar alles gaf dezelfde uitkomst.
De wereld zou vergaan zoals ze die nu kende, als ze dit op een of andere manier
niet kon stoppen.
Het stoorde haar dat ze tegen haar
principes zou moeten handelen. Niets was moeilijker dan wat ze nu zou moeten
doen. Vampiers waren niet haar aartsvijanden, maar iets in hen stond haar
verschrikkelijk tegen. Het was vuur en water. Ze bleven uit elkaars nabijheid
omdat ze wisten dat geen van hen beiden goed uit een eventuele strijd zouden
komen. Toch zou ze met deze schepsels moeten samenwerken. Ieder ander scenario
leidde tot de destructie van alle leven. Ook haar leven!
..........
‘Julius,
je kan niet iedereen beschermen of rekening houden met elke mogelijke dreiging.’
Diana zag dat haar vriend gespannen was. Nog meer dan anders. Ze hadden
iedereen gewaarschuwd, meer konden ze niet doen. Maar Roskam was bij Julius in
het verkeerde keelgat geschoten. De leider van deze gemeenschap had de
onrustwekkende berichten over de nieuwe vijand naast zich neergelegd. Met alle
gevolgen van dien.
‘Ik
weet het, maar daarom is het niet minder erg. Indien dit het werk was geweest
van een menselijke jager zou ik me niet zoveel zorgen maken. Uiteindelijk
moeten zij toch altijd het onderspit delven tegen onze superioriteit. De
geschiedenis heeft bewezen, dat zij ons niet kunnen uitroeien. Dit is echter
een ander geval, Diana. Als iemand tientallen van onze mensen kan doden op een
korte tijd, moet hij beschikken over een enorme kracht.’
Diana
kon hier niets tegen in brengen. Julius had gelijk over de ganse lijn. ‘We
moeten de voorvallen in kaart brengen. Kijken waar hij of zij toeslaat en of er
een logica in de volgorde zit. We zullen moeten denken als de politie. Hebben
we iemand die in een vroeger leven bij deze diensten heeft gewerkt?’
‘Daar
zeg je wat. Goed idee. Ik vraag het Markus. Die moet dit op korte tijd in onze
bestanden kunnen vinden. Het bewijst enkel dat ook wij in de 21e
eeuw zijn gestapt. Nachtwandelaars die surfen op het internet. Men zou mij dit
vroeger, pakweg een eeuw of twee geleden
hebben verteld, ik zou hen voor heksen hebben versleten.’
Hij
voegde de daad bij het woord en maakte een e-mail ter attentie van de
secretaris van Dragosj. ‘We kunnen niet bij de pakken blijven zitten. Iedere
aanval kost ons een pak slachtoffers en tot nu toe hebben we geen enkel idee
wie of wat er ons aanvalt. Laat staan de reden voor deze slachtpartijen. Men
heeft ons door de geschiedenis als bloeddorstige monsters beschreven, maar wij
doden enkel om te kunnen leven. Niet om het doden alleen. Het lijkt me dat dit
wezen niets anders wil dan de verdwijning van onze soort.’
Markus
moet aan zijn computer hebben gezeten. Zij kregen na een paar minuten al een
antwoord dat hij er direct werk zou van maken. Julius wist dat hij op hem kon
rekenen. Hij was nu niet een van de sterkste mensen in hun organisatie, maar
wel een van de slimste. De personen die hij zou voordragen, zouden de beste in
hun vak zijn. Zoveel was zeker.
‘Ik
voel me onrustig, Diana. Misschien zit het allemaal in mijn hoofd, maar het is
alsof ik mij bespied voel, sinds die aanslagen gebeuren. Ik voel me niet meer
veilig, ’s avonds op straat en toch voel ik mij gedwongen om telkens weer de
nacht in te gaan. Op zoek naar die slachter.’
Diana
keek hem aan. Zijn bruine haar zat in de war en zijn ogen zagen er vermoeid
uit. ‘Laat ons vanavond samen jagen. Het is al weer een tijdje geleden dat we
dit gedaan hebben. Daarbij is het misschien ook veiliger, we kunnen elkaar
rugdekking geven bij eventueel gevaar. Wat denk je, is dat geen goed idee?’
Julius
knikte afwezig. ‘Misschien wel. Je hebt gelijk, het zal mijn gedachten wat
afleiden en langzaamaan krijg ik toch weer honger. Als we dit creatuur willen
bevechten, zullen we sterk moeten staan. We mogen niet vergeten van ons te
voeden. Ik weet dat je mij op mijn gemak wilt stellen en ik ben er je dankbaar
voor.’ Hij gaf haar een tedere kus op haar bloedrode lippen. Ze voelde echter
de spanning in zijn lichaam terwijl ze dicht tegen hem aan leunde.
……….
Damietta, 6 juni 1249
‘Het zijn ongelovigen. We moeten vechten voor onze God en onze Kerk.
Laat jullie leiden door je geloof, laat ons sterk zijn in dienst van de Kerk en
onze Paus. Deze honden zijn onze Christelijke steden binnengetrokken en hebben
hun waarden opgedrongen. Vreemde gebruiken, het zijn dienaars van de duivel.
Jullie zonden zullen je vergeven worden, jullie schulden afgelost voor elke
ziel die jullie aan het zwaard rijgen.’
Lodewijk IX van Frankrijk hield een begeesterde toespraak aan zijn
mannen vooraleer ze het strand van Damietta zouden betreden om de Egyptische
soldaten aan te vallen. Hugo was zichzelf niet. Zijn natuurlijke reacties en
handelingen waren sinds de dag voordien veranderd. Toen hij zijn leider hoorde
spreken, werd het hem bijna te machtig. Hij zag een rood waas voor zijn ogen. Hij
wou bloed zien. Bloed van de ongelovigen.
Toen de schepen de stranden aandeden, was het alsof hij beheerst werd
door een woede die uit het diepste van zijn wezen kwam. Een verzengende haat
ten opzichte van deze vreemde soldaten die een kamp hadden opgetrokken op het
strand van Damietta. Hij was een van de eerste aanvallers die op de ongelovigen
in sloeg. Zijn zwaard kliefde als door boter en bracht dood en vernieling met
zich mee.
De kracht die uit zijn armen vloeide was niet te beschrijven. Zijn
vrienden onder zijn compagnie volgden in de bres die hij om zich heen sloeg.
Zijn moed en durf was een aansporing voor hen om in naam van Zijne Heiligheid
de Paus en de Heer Jezus Christus de eerste stap te zetten om Jeruzalem te
heroveren.
Hugo kende geen onderscheid in zijn slachtpartij. Jonge kerels, amper
oud genoeg om een baard te dragen werden met een slag of een stoot van het
leven beroofd. Genade werd niet aanvaard of zelfs overwogen. Het bloed vloeide
over de kling die menig Egyptische soldaat doorboorde.
Het duurde niet lang vooraleer de troepen de stad verder introkken. Hugo
kende zijn eigen naam niet meer, wist niet dat hij onder leiding van Lodewijk
IX naar het Heilige land was getrokken voor de zevende kruistocht. Hij doodde
zonder onderscheid. Kinderen, vrouwen en oude ongevaarlijke stadsbewoners
werden over de kling gejaagd. Hugo had geen tijd om zich te bekommeren om hun
smeekbedes.
Een van zijn vrienden probeerde hem tegen te houden toen hij, na de
moeder van een zuigeling te hebben gedood, zich richtte op het onschuldige
wezentje. Hugo maakte geen onderscheid. Met een luide schreeuw duwde hij zijn
zwaard door de buik van zijn vriend die verbaasd kijkend naar de bloedende
wonde, op de grond neerstortte. Met een grom schoof hij het zwaard uit de reeds
uitpuilend darmen om het met een zwaai te laten neerkomen op het hoofd van het
wenende kind.
Een van de Egyptenaren had zich echter weten vrij te vechten en sloeg
met zijn kromzwaard in op de nek van Hugo. Het zwaard drong zich door de
schouder en sneed de halsslagader van Hugo door.
Nog voor hij zieltogend op neerviel op de grond, was de overgang reeds
gebeurd. Het rood van de bloeddorst had zich losgemaakt van de entiteit die zo
kort voor omhulsel had gediend. De ogen van de tegenstander van Hugo lichtten
op. Een razende blik schitterde in zijn furieuze blik. Het schuim op zijn
lippen getuigde van de razernij die hem leidde.
Het was echter een verloren slag. Zelfs de krachtigste tegenstander kon
niet op tegen de getallen van de legers van Lodewijk IX. Zonder dat iemand er iets tegen kon beginnen, baande de
Egyptenaar zich een weg naar de achterhoedde, waar hij verdween. Zijn dag zou
nog wel komen!
© Rudi J.P. Lejaeghere
26/01/2015
Reacties
Een reactie posten